zijn eerste bundel lijkt voor de werkwijze van Huyskens zeer relevant.
Het is, naar het oordeel van de commissie, een bewijs van Huyskens' kracht als dichter, dat hij aan het gevaar dat deze wijze van dichten kan meebrengen, is ontsnapt. Te gemakkelijk kan het spel met historische feiten en personen een spitsvondigheid worden die slechts even overbluft, maar Huyskens slaagt erin dit spel een extra dimensie te geven.
Hoewel de gedichten uit Huyskens' tweede bundel naar taal en toon onmiddellijk herkenbaar zijn en vergelijkbaar met zijn debuut, heeft er in De poëtische bijl een vereenvoudiging plaats gehad: het gedicht concentreert zich op de problematiek van het dichten en van de taal. De poëzie wordt hier gebracht binnen de dingen van de dag en in de confrontatie met het alledaagse gaan juist haar eigenheid en ongewoonheid blijken. De problematiek door Huyskens ervaren, is niet onbekend - de poëzie van Kouwenaar is er b.v. eveneens voor een groot deel door bepaald -, maar de manier waarop Huyskens erin geslaagd is een theoretisch probleem spelenderwijs in en tot een gedicht te concretiseren en de functionele werking van zijn humor verdienen, naar het oordeel van de commissie, bewondering.
Al staan niet alle gedichten uit de omvangrijke bundel De poëtische bijl op een zelfde niveau, het grootste deel ervan is even persoonlijk van toon als intelligent en humoristisch verwoord en toont vele ontwikkelingsmogelijkheden, hetgeen bevestigd wordt door Huyskens' recente tijdschriftpublikaties, die de commissie eveneens in haar beoordeling betrokken heeft. Vooral dit laatste punt heeft de Commissie voor Schone Letteren gesterkt in haar overtuiging dat van de poëtische produktie uit de afgelopen twee jaar het werk van Wim Huyskens het meest voor een aanmoediging met de Van der Hoogt-prijs in aanmerking komt.
Namens de Commissie voor Schone Letteren, (w.g.) Hella S. Haasse, voorzitter; G. Borgers, secretaris.