| |
| |
| |
| |
Alphons Laudy
(Pey-Echt, 30 april 1875 - Sittard, 19 januari 1970)
Wie de opdracht heeft Alphons Laudy te gedenken, staat voor een ingewikkelde taak. Hij heeft te maken met een man, die de journalistiek, het proza, de poëzie, de dramatiek, de declamatie, het filmscenario, de geloofsverdediging beoefende met een felheid en een vasthoudendheid, die huns gelijke nauwelijks kennen en waarin pathos en bezonnenheid elkaar afwisselden, zonder dat het hem enige moeite scheen te kosten.
Ik behoor tot de zeer weinigen, die Laudy nog hebben gekend in de jaren van zijn drukke werkzaamheden. Die kennismaking dateert uit de jaren van De Gemeenschap, omstreeks 1930, toen De Maasbode zich inspande om het strijdbare katholieke maandblad te verguizen en Laudy, dwars daartegen in enige redacteuren en medewerkers van het maandblad naar De Tijd haalde, waar ze niet maandelijks maar iedere dag hun gevecht konden leveren. Nooit heeft Laudy de nieuwe generatie, die hij zo moedig had opgeroepen, dwars gezeten. De ‘jongeren’ hadden volle vrijheid van schrijven en waar het nodig of gewenst leek, stond de hoofdredacteur achter zijn medewerkers. Laat ik een voorbeeld noemen, waar ikzelf bij betrokken ben geweest. Enkele jaren vóór de jongste wereldoorlog zou de ‘R.K. Bond voor grote gezinnen’ een filmvoorstelling geven voor haar leden, die min of meer paste bij de kreet van de Franse regering: ‘Mesdames et Messieurs, faites de enfants’. Het prul dat vertoond zou worden heette ‘Moederweelde’ en bevatte tal van scènes die meer met bordelen dan met moederweelde te maken hadden. De bisschop van Haarlem, Mgr. Aengenent, zou de voorstelling bijwonen. Dit bericht werd naar de katholieke kranten verzonden en Willem Nieuwenhuis van De Maasbode en ondergetekende van De Tijd werden op de persvoorstelling uitgenodigd. Met stomme verbazing zaten we naar het onding te kijken en werden het er over eens, dat we met een vod te doen hadden. We spraken af dat we het potsierlijke geval eerlijk in onze kranten zouden kraken. Het kabaal, daarna ontstaan, was aanzienlijk. Monseigneur moest verstek laten gaan, maar vond het nodig de zondaars op de vingers te tikken. Zo werd Laudy uitgenodigd naar Haarlem te komen in gezelschap van ondergetekende en van Herluf van Merlet (Herluf van Lamsweerde), die zich ook een paar jaar aan de filmcritiek had overgegeven en deze taak sportief aan mij had overgedragen, toen ik op de krant kwam. Ik
| |
| |
laat het optreden van monseigneur, die geen meter van de film gezien had, achterwege om de nadruk te leggen op de moedige houding van Laudy, die door dik en dun met grote geestdrift de vrijheid van de pers zat te verdedigen, die door monseigneur werd ontkend en door ons toegejuicht. Ik vertel dit (uiterst beknopt overigens) om aan te tonen, dat, als het er op aan kwam, niets of niemand Laudy kon weerhouden, de waarheid te zeggen.
Dit om de nadruk te leggen op Laudy's onverzettelijkheid, als het er op aan kwam, de waarheid te zeggen en de goede zaak te verdedigen, al die jaren, dat hij aan De Tijd werkzaam was. Hij kwam er als redacteur in 1898, werd in 1913 hoofdredacteur en trad af in 1938. Vlak na zijn benoeming tot hoofdredacteur als opvolger van prof. P.J.A.M. Geurts en dr. P.J. Vermeulen, kreeg hij het niet gemakkelijk door de modernistenstrijd en het uitbreken van de eerste wereldoorlog, de opkomst van de jongere katholieken, de malaise van 1929 en het ontstaan van het fascisme. Hij had toen, samen met zijn jeugdvriend Albert van der Kallen aan de Amsterdamse universiteit de privatissima gevolgd van prof. De Groot, bizonder hoogleraar in de Thomistische wijsbegeerte. In die tijd, in 1903, verschenen zijn geschriften Jan Rap & Co. en Zwervers, enigszins pathetische werkjes, waarin hij polemiseerde met Frederik van Eeden en Anna de Savornin Lohman over de leerstelligheid van het geloof, met Henriette Roland Holst over socialisme en caritas. In onze dagen achten wij die polemieken, waarin Laudy met geestdrift ‘de vaste leiding uit Rome’ toejuicht, tamelijk reactionnair, maar toch blijft hij behoefte gevoelen aan enige onafhankelijkheid, ook ten aanzien van de geestelijke leiders. Zijn vrees, dat de jongeren met hun verwantschap aan de tachtigers niet alleen hun stijl maar ook hun relegieuze opvattingen zouden overnemen, heeft hem niet belet, de jongeren van De Gemeenschap (van Duinkerken, Engelman e.a.) aan te trekken en voor het eerst in De Tijd de toneelrubriek in te voeren, die hij in 1916 toevertrouwde aan Leonardus van den Broeke, van wie ik ze geërfd heb in het eerste oorlogsjaar. In 1960, toen Laudy 85 werd, schreef Anton van Duinkerken: ‘In allerlei opzichten heeft hij verwerkelijkt gezien, wat hij als jongeman met heftigheid begeerde. Hij heeft hiernaast ook dingen, waarvoor hij zich met zijn hele persoonlijkheid inzette, al hun belang zien verliezen, maar hij heeft nooit zijn idealen tot de laatste toe, prijs hoeven te geven, want verscheidene van zijn herhaardelijk voorgestreden verlangens zijn nog niet verwerkelijkt.’ Deze uitspraak tref ik aan in De Tijd, waarin Laudy
| |
| |
op zijn negentigste jaar in het zonnetje wordt gezet, en zelf herinner ik me een diner in hotel Pays-Bas te Utrecht, waar Jan Engelman door een aantal collega's werd gehuldigd ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. Daarbij waren ook enkele jongere collega's aanwezig, die met stomme verbazing een speech aanhoorden van de bejaarde oud-hoofdredacteur, die een uurtje nodig had om het zijne te zeggen en in een schitterende improvisatie een halve eeuw historie weggaf. Het gevolg was niet alleen, dat Van Duinkerken, die de volgende dag om 9 uur een college tegemoet zag, de laatste trein miste en met een taxi de nacht introk, maar ook dat de jongeren een formidabele toespraak te horen hadden gekregen, die zij nooit vergeten hebben. Toen Laudy 80 werd schreef (wederom) Anton van Duinkerken een artikel in De Tijd, waarin hij de nadruk legde op Laudy's wens, dat in de ontwikkeling van de katholieke kerk de leek een grotere rol moest spelen. ‘Wie de geschiedenis van de modernistenstrijd niet grondig kent, begrijpt weinig van de geschiedenis der katholieke bevolkingsgroep in Nederland gedurende het eerste kwart van de 20ste eeuw. Dit stuk geschiedenis heeft Laudy heel intens meebeleefd. Bovendien bevond hij zich op een post, waar de opstelling der troepen goed te overzien was. Het kwam hem voor dat veel onheil in Nederland voorkomen zou kunnen worden, indien de mondige leken langs lijnen van geleidelijkheid enige bevoegdheid van advies zouden kunnen verwerven in zaken, waarin de kerkelijke overheid, parochieel of diocesaan, gedragslijnen voor de gelovigen vaststelt. Met name ten opzichte van de verschijnselen uit de moderne wereld van literatuur, film, radio, televisie, maar evenzeer ten opzichte van het organisatiewezen en de differentiatie der vermogens, die als gevolg van toegenomen scholing in alle rangen der maatschappij optrad, achtte de hoofdredacteur van De Tijd groter soepelheid van verstandhouding gewenst. Hij had graag bij de samenstelling van de kerkbesturen willen beginnen met het verzamelen van ruimdenkenden rond hun herders. In deze opzet is hij niet geslaagd, hoewel de gedachte hem op zijn tachtigste jaar nog altijd dierbaar zal zijn. Misschien blijkt hij er eenmaal een voorloper van geweest te zijn.’ Deze laatste korte zin blijkt nu een voorspelling te zijn geweest. Iedereen die de toestanden van toen en nu ook maar oppervlakkig vergelijkt, zal dit met mij eens zijn.
Toen Van Duinkerken redacteur van De Tijd geworden was, schreef hij een reeks artikelen, getiteld ‘Herfsttij der Middeleeuwen’. Hij schreef ze in volle vrijheid, zonder één aanmerking van de hoofdredacteur, zoals
| |
| |
ondergetekende in volle vrijheid zijn schermmutselingen met pater Hyacinth Hermans O.P. van De Maasbode volbracht. Als je maar voor de waarheid en tegen de lelijkheid optrad stond Laudy achter je. Daar kon je op rekenen.
Ik herinner me nog zeer goed dat hij mij uitnodigde een hele middag te besteden aan een gesprek over de filmkunst. Het resultaat was na een paar maanden een scenario, dat hij mij ter hand stelde met de woorden: ‘Neem, lees, en schrap, voor zover nodig’. Ik heb er dagen over gedaan, over het schrappen wel te verstaan, want uit ons gesprek was komen vast te staan, dat de film vrijwel tot alles in staat was en in dat scenario zaten dan ook alle denkbare mogelijkheden. Ik had ongeveer de helft geschrapt en toen bleef er nog stof genoeg over voor twee films. Laudy liet het ongeschrapte netjes overtikken en zond het op naar Genève, waar een concours in filmscenario's was aangekondigd. Hij kreeg een eervolle vermelding en ik heb me jarenlang afgevraagd, of ik Laudy wel goed geadviseerd had en of de jury zijn oorspronkelijk scenario niet hoger zou hebben aangeslagen, min of meer overdonderd door het machtig onderwerp en de gedurfde uitwerking. Hoe dan ook, die ene en enige keer dat Laudy zich op de film stortte, had hij er alles van begrepen, zo bleek uit het scenario De onbekende soldaat.
Ook op het toneel heeft Laudy geëxelleerd. Wat hij aan dramatische zeggingskracht op kon brengen, is gebleken uit zijn drama De Paradijsvloek, met Jan Musch als Adam en Wilhelmina van der Horst Melzert als Eva:
O, mensenmoeder Eva, waarom schreit gij?
Ik schrei omdat ik niets dan tranen heb,
Al 't andere liet ik in het Paradijs
en:
In 't paradijs, in 't wonderparadijs,
Daar bloeien zonder dorens al de rozen
Meer dan tweehonderd maal is De Paradijsvloek gespeeld en voor Barbarossa van De Telegraaf was de eerste voorstelling van dit stuk aanleiding tot de uitspraak, dat Vondel zich omgekeerd had in zijn graf om dat hij in Laudy zijn meerdere getroffen had. Wij vinden dat nu wel wat overdreven, maar Schröders uitschieter tekent de enorme bewondering voor Laudy's verschijnen op het vaderlands toneel. Zijn overige toneelprestaties hebben de bewondering niet zolang gaande gehouden. Noch
| |
| |
Bethlehem (1931), dat als verheerlijking van de vrede was bedoeld, noch De man Job, waarin de overgave aan Gods beschikking tot uiting kwam, hebben successen geboekt. Men vond terecht, dat deze stukken met een overmacht aan bombast waren belast. Dit was ook, zij het in veel geringere mate, het geval met zijn brochures Jan Rap & Co. en Zwervers en met zijn redevoeringen over Kerk en Paus, student en maatschappij, redevoeringen overigens die geweldige toeloop trokken en waarbij zijn prachtige stem de volle zalen beheerste. Al deze redevoeringen leden een beetje aan de stemming van de tijd, maar dit was weer niet het geval met zijn voordrachten van René de Clerqs De Terwe met muzikale begeleiding van Hubert Cuypers' muziek, door de componist zelf gespeeld. Wel proefde men voortdurend de romanticus, ook in de keuze van de talrijke gedichten, die hij tot op hoge leeftijd feilloos reciteerde. En tot op hoge leeftijd bleef hij een werker vol geestdrift, wonderlijk tussen pathos en serene zekerheid in, maar altijd aanstekelijk voor de jonge generatie, die met hem te maken had en die hij met groot vertrouwen aan het werk zag. Op zijn tachtigste verjaardag, toch nog meer dan tien jaar voor zijn dood, stuurde hij als dankbetuiging voor de vele gelukwensen, die hem van alle kanten waren toegstroomd, een sonnet, waarvan de laatste strofe luidt:
Als gij me weggelegd hebt onder sterren,
Bidt vrienden, dat de wachtsoldaat bij 't kruis,
Vroeg op mag staan en gaan naar Galilea.
Toen Alphons Laudy gestorven was, schreef mr. W. van der Kallen in De Tijd: ‘Het is dan nu zover. In eerbied gedenken wij de man, die uit de geschiedenis van ons blad niet valt weg te denken, een man die aan het leven van zijn tijd heeft deelgenomen met alle vurigheid van zijn onstuimig hart. Hij heeft zichzelf gegeven en dat was zoveel, dat het nageslacht hem daarvoor dankbaar moet blijven.’
Laudy was meer dan dertig jaar bestuurslid van de Vereniging Sint Vincentius a Paulo te Amsterdam en voorzitter van de Vereniging tot Vernieuwing van het Katholieke onderwijs. Hij was van 1905 tot 1932 redacteur van Stemmen onzer eeuw (Katholiek algemeen weekblad). Laudy is ook enkele jaren hoofdredacteur geweest van het thans verdwenen weekblad De Nieuwe Eeuw en in zijn latere jaren bekleedde hij diezelfde functie bij De Gazet van Limburg.
| |
| |
Jarenlang heeft Laudy in het Zaterdags bijvoegsel van De Tijd een rubriek onderhouden, getiteld: ‘Uit het kasteelvenster’, waarin hij de belangrijkste verschijnselen in de maatschappelijke ontwikkeling van commentaar voorzag.
A. van Domburg
| |
Bibliografie
Toneel:
De Paradijsvloek.
Bethlehem.
De man Job.
| |
Brochures:
Jan Rap & Co. Leiden, J.W. van Leeuwen, 1903.
Zwervers. Leiden, J.W. van Leeuwen, 1903.
| |
Journalistiek:
Honderden artikelen in De Tijd en andere bladen.
|
|