Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1970
(1970)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Petrus Wernerus Adam ImminkGa naar voetnoot1
| |
[pagina 128]
| |
een uiteenzetting gegeven van onze zienswijzen, die niet in alle onderdeelen geheel dezelfde waren. Bovendien verschilt de ontwikkeling in de beide rijkshelften van elkander, doordat het keizerlijke gezag, dat in het Oosten ononderbroken heeft bestaan, in het Westen plaats heeft gemaakt voor de in het Oosten onbekende koningschappen. Het was onze toeleg beide ontwikkelingen te herleiden tot den gemeenschappelijken wortel: de Romeinsche maatschappij van den keizertijd. Ik wil ter zijde laten, of die poging in alle opzichten is geslaagd; mij hebben die avonden bijzonder veel geleerd. Ik wil niet verzwijgen, dat ook Immink gebaat was bij die avondlijke meeningswisselingen. Zijn geleerdheid leed nl. aan een verborgen gebrek, waarover hij niet gaarne sprak: Immink had geen gymnasium doorloopen, doordat van zijn ouderlijke huis uit - zijn vader was burgemeester van Stolwijk - een gymnasium moeilijk was te bereiken. Hij had derhalve de Hoogere Burgerschool gevolgd en daarna het aanvullende staatsexamen gedaan. De snel in één jaar vergaarde kennis der oude talen was echter minder degelijk dan de op een gymnasium verworvene; hij voelde zich daardoor onzeker, wat zijn kennis van het Latijn betrof; volmondig gaf hij toe het Grieksch volstrekt te hebben verloren. Natuurlijk had hij in zijn latere jaren zoo veel in de middeleeuwsche geschriften gewerkt dat hij de rechtsbronnen uit dien tijd kon vatten; niettemin miste hij den achtergrond van het oudere Latijn. Na zijn aankomst als eerste-jaars-student aan de Utrechtse universiteit volgde hij de colleges van Rengers Hora Siccama en die zijn beslissend geweest voor zijn verdere leven. Zijn bewondering voor Siccama was bijkans onbeperkt en onderging nauwelijks den invloed van Siccama's allerminst onberispelijke houding gedurende den tijd der Duitsche bezetting. Ongetwijfeld is die houding voor Immink moeilijk te verteren geweest; zelf heeft hij zich zonder eenig voorbehoud onder de rangen der goede vaderlanders geschaard. Maar, zoo zeide hij eens tegen mij, ‘ieder mensch heeft er recht op enkele misstappen te maken.’ Wat wekte zoozeer Imminks bewondering? Ik moet hier uiteraard op zijn eigen verhalen afgaan; ik heb nimmer de lessen van Siccama gevolgd en heb hem slechts éénmaal, toen hij een zeer gevorderden leeftijd had bereikt, ten huize van Immink ontmoet. Het was vooral de wijsgeerige inslag van Siccama's beschouwingen, de logische bezonnenheid in zijn betoog, de scherpte der begripsbepalingen, die Immink boeiden. Zij boeiden hem zoozeer, dat hij er immer naar gestreefd heeft dien betoogtrant na te volgen. | |
[pagina 129]
| |
Imminks geschriften alsook zijn onderwijs bewoog zich vrijwel uitsluitend om één groep van vragen, één terrein, waarop hij bestendig en steeds dieper groef. Het was de ondergang van de oude Germaansche vrijheid en het ontstaan van de West-Europeesche staten. Gedurende de eerste eeuwen onzer jaartelling leefde de meerderheid der zoo geheeten Germanen niet in eenig staatsverband; iedere ‘vrije’ Germaan (d.w.z. iedere pater familias) was oppermachtig en erkende geen overheid boven zich; dat juist is de beteekenis van de vrijheid, op welke de Germanen boogden. Voor den Romein, gewend aan een straf geregeld staatsverband (eeuwen vroeger hadden overigens ook zij die ‘libertas’ gekend), was deze toestand uiterst opmerkelijk; het is Tacitus, die hem met verrassend groot begrip beschrijft. Hoe is in die ongebonden samenleving een overheid gekomen? Welk is het ontstaan van de latere staten, vooral dat van het Frankische koninkrijk geweest? Deze kernvragen en de vraagstukken, die zich daar omheen schaarden, hebben Immink steeds bezig gehouden en van dien hoek uit zag hij den oorsprong en de bestaansreden van de feodaliteit, die, wel verre van het verval der overheid aan te kondigen, aanvankelijk juist de bouwsteenen heeft geleverd voor de vestiging van het staatsgezag. Waar geen overheid is, kan geen strafrecht bestaan, want het is immers de overheid, die straft. De vrijheid in den ouden zin is derhalve onvereenigbaar met het bestaan van strafrecht en het is daarop, dat de titel van een nog onuitgegeven boek van Imminks hand zinspeelt: ‘La Liberté et la Peine’. De meeste zijner bij het leven verschenen artikelen zijn voorstudiën geweest voor dit later te verschijnen boek. Hoe komt het, dat dit opus magnum alsnog onuitgegeven bleef? Wederom blijkt de invloed van Siccama, wiens schuwheid, zijn wetenschap aan de drukpers toe te vertrouwen, Immink heeft overgenomen. Immink kwam moeizaam tot publiceeren; zelden achtte hij iets rijp voor de openbaarheid en altijd was er naar zijn zeggen nog iets aan te verbeteren of aan te vullen. De in de Verspreide Geschriften afgedrukte lijst van geschriften telt weliswaar 46 nummers, maar 21 daarvan hebben betrekking op boekbeoordeling en vijf staan in een slechts zijdelingsch verband tot zijn vak. De overige 20 nummers betreffen zijn proefschrift en een aantal artikelen van grooteren of kleineren omvang; zij vormen alle het voorspel voor de algemeene uiteenzetting, die bij zijn leven niet is verschenen. Het ontstaan van La Liberté et la Peine. Etude sur la transformation de la liberté et sur le développement du droit pénal public heb ik van nabij medegemaakt. Ik heb | |
[pagina 130]
| |
bijgewoond, dat het door een tijdelijk bij hem gehuisvesten Fransman in het Fransch werd vertaald, dat na diens vertrek weer wijzigingen werden aangebracht, dat het nogmaals aan den vertaler werd gegeven, dat er vervolgens wederom in werd verbeterd en dat het tenslotte naar de lade werd verwezen. Laten wij hopen, dat het alsnog zal verschijnen; de schrijver heeft er zijn toestemming toe gegeven. Zooals Siccama op Immink overheerschenden invloed heeft geoefend, zoo is een aantal studenten onder Imminks ban geraakt. Het spreekt van zelf, dat de meerderheid onberoerd bleef door Imminks onderwijs; hoe zou men mogen verwachten, dat de gemiddelde student belang stelt in het ontstaan van overheidsgezag en de rol der feodaliteit daarbij? Voor de meesten vertegenwoordigde Immink één dier verplichte examenvakken, die men na het examen te hebben doorstaan zoo spoedig mogelijk weer vergeet. Maar bij (het toenmalige kleine studentengetal in aanmerking genomen) tamelijk veel leerlingen heeft hij op vruchtbaren bodem gezaaid, al is het aantal onder zijn leiding verschenen proefschriften slechts gering, twee naar ik meen. Over den mensch Immink afgezien van zijn wetenschappelijke hoedanigheden, wil ik kort zijn. In uiterlijke verschijning, kleeding, gedrag en spraak behoorde hij tot een tegenwoordig niet zeer in trek zijnde menschensoort: hij was de belichaming van den heer. Vergrijpen tegen den stijl waren hem een gruwel, wat bij hem aan een groote ruimheid van opvattingen niet in den weg stond. Door het somtijds wat steile uiterlijk brak telkens een warme hartelijkheid en een kinderlijke vroolijkheid heen; zelden heb ik iemand zoo hartelijk zien lachen, als Immink dat kon. Toch zijn zware zorgen hem niet bespaard gebleven; hij heeft zich het leven niet gemakkelijk gemaakt. Hij was een trouwe, soms wat hulpelooze vriend.
H.J. Scheltema | |
BibliografieNu in P.W.A. Immink, Verspreide geschriften, Groningen 1967, bl. 16 vlg., een lijst van publicaties is opgenomen, schijnt het overbodig hier alsnog een opsomming zijner werken te geven. |
|