Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1970
(1970)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Morbus Middletoni De vreselijke lijdensweg zoals beschreven door Gerrit Krol in De ziekte van Middleton
| |
[pagina 13]
| |
een hoeveelheid geverifieerde feiten. Dit nu is een zeer groot misverstand, te veronderstellen dat de psychiater daarover zou beschikken. | |
[II]Wo versteckt man die Tiefe? An die Oberfläche. De woorden oppervlakte en diepte zijn de afspiegelingen van een model waarmee de verschijnselen om ons heen begrijpelijker lijken, en met name de gedragingen van levende organismen. Ook ons eigen gedrag interpreteren we met dit model. Leven we niet allemaal met het idee van een buitenkant en een binnenkant aan ons gedrag, waarbij de buitenkant de bescherming is van de binnenkant en in vele gevallen de verhulling die de innerlijke roerselen moet verbergen. Opmerkingen als: hij maakt uiterlijk een hele vrolijke indruk, maar innerlijk zal het er wel anders uitzien, zijn ons buitengewoon vertrouwd. De buitenkant, het uiterlijke is vrijwel synoniem met het waarneembare, d.w.z. het zichtbare, het hoorbare, voelbare, leesbare e.d., terwijl het innerlijke staat voor het onzichtbare, onhoorbare, enz. Nog verdergaande associaties zijn die van uiterlijk met oneigenlijk, niet wezenlijk, en die van innerlijk met eigenlijk, wezenlijk, ‘werkelijk’. Zo kan men van zich bijzonder onaardig gedragende mensen dikwijls horen zeggen dat dit gedrag hun buitenkant is, maar dat zij eigenlijk, in wezen zulke bijzonder aardige mensen zijn. Men kan ook zeggen dat het waarneembare gedrag in dit model als een soort verkleedpartij wordt opgevat, een soort maskerade, en dat men de kledingstukken opzij moet schuiven en het masker af moet rukken om de ‘werkelijke’ persoon te leren kennen. Echter, wij kennen elkaar alleen via de waarneming van elkaars gedrag en nergens anders door. Wij kennen elkaar door wat wij doen, want daaruit wordt tevens duidelijk wat wij niet doen, door onze keuze uit gedragsmogelijkheden, want daaruit wordt tevens duidelijk welke mogelijkheden we niet kiezen, door wat wij zeggen, want daaruit wordt duidelijk wat wij niet zeggen (hetgeen iets anders is dan verzwijgen). In de ethologie, de wetenschap die zich bezig houdt met de bestudering van het dierlijk gedrag wordt het al heel duidelijk dat die Tiefe an die Oberfläche versteckt zit. Wij zijn gewend om het gedrag van onze huisdieren antropomorf te interpreteren, d.w.z. dat wij de dieren in feite beschouwen als heel beperkte mensen, heel beperkte domme copieën van onszelf. Onze interpretaties gaan er ook vanuit dat zij in dezelfde wereld leven als wij, hetzelfde zien, voelen en ruiken, en dezelfde ge- | |
[pagina 14]
| |
voelens, aandriften en teleurstellingen hebben als wij. En het is goed dat het zo is, want daarvoor heb je huisdieren, om kleine menselijke vrienden te hebben. Maar deze houding leert ons niets over het gedrag van deze dieren, integendeel het staat onze verwerving van kennis omtrent dierlijk gedrag in de weg. Als wij er vanuit zouden blijven gaan dat b.v. de vogeltjes om ons heen fluiten en zingen omdat zij zo vrolijk zijn, omdat wijzelf ook fluiten als wij vrolijk zijn, zouden we niet in staat zijn ooit tot de ontdekking te komen dat vogeltjes fluiten om hun territorium te beschermen, om elkaar te bestrijden, te waarschuwen en hun sexuele partner te lokken. Een dergelijk inzicht is verkregen door zorgvuldig te kijken en te luisteren wat er gebeurt als een vogeltje fluit, door er vanuit te gaan dat je niet begrijpt waarom er gebeurt wat er gebeurt. Pas daarna is men vermoedens gaan krijgen over de samenhang van verschijnselen en is men hypotheses gaan opstellen omtrent mogelijke mechanismen die aan de verschijnselen ten grondslag zouden kunnen liggen of die verschijnselen zouden produceren of hoe je het ook zeggen wil. In ieder geval mechanismen of processen die je niet ziet, hoort of voelt, maar die zich binnen in het organisme zouden afspelen. Wat ik hiermee wil laten zien is, dat deze binnenkant alleen via de buitenkant bereikbaar is, of nog liever, dat de binnenkant, het inwendige een lege ruimte is, gevuld met vermoedens en veronderstellingen. Ja, maar, zult U zeggen, deze mechanismen zijn er toch, het dier hééft toch een sexuele drift, de mens hééft toch een ‘ik’, een ‘geweten’, een ‘onbewuste’ e.d. Ik kan hierop alleen maar zeggen, dat al deze begrippen constructies zijn, waarmee de verschijnselen voorlopig beter begrepen worden, het zijn zelfgemaakte, voorlopige ordenings- en verklaringsprincipes, het zijn woorden. Men kan deze woorden toetsen op hun waarde van verklaringsmogelijkheid door experimenten, door in het geval van de vogeltjes b.v. hen het fluiten te beletten of hen doof te maken enz. enz. en te zien of de voorspellingen die men deed op grond van gepostuleerde mechanismen uitkwamen of niet. Maar ieder woord, iedere verklaring moet in principe vervangbaar blijven zodra er feiten opduiken die niet meer door de verklaring gedekt worden. Hiermee heb ik een veel ruimere opvatting van wetenschap geïntroduceerd. Wetenschap is een proces van observatie en beschrijving, van het formuleren van vermoedens en vragen, van het trachten vermoedens te bevestigen of te verwerpen en vragen te beantwoorden. (Met ja of met nee moet ik er uitdrukkelijk bijzeggen). Het zou een zegen zijn als | |
[pagina 15]
| |
psychiater en niet-psychiater hiervan doordrongen waren. Dat zou betekenen dat men er van doordrongen zou zijn, dat menselijk gedrag geen verkleedpartij is, (net zo min als vogeltjes zich verkleden in hun gedrag) maar opgevat kan worden als een verkleedpartij, en dat deze opvatting alleen de moeite waard is als zij waarschijnlijk gemaakt kan worden en als zij iemands gedrag verheldert. Het zou ook betekenen dat de psychiater door zichzelf en door anderen niet langer gezien zou worden als iemand die dwars door de oppervlakte in iemands ziel kijkt en daar dingen ziet, maar als iemand die door zorgvuldige observaties vermoedens krijgt over samenhangen, welke vermoedens vermoedens blijven en niets meer dan dat zolang zij niet op de een of andere manier bevestigd of waarschijnlijk gemaakt worden. Natuurlijk beschikt de psychiater over meer vermoedens of andere vermoedens dan de niet-psychiater (de pseudo psychiatrische leek uitgezonderd, die heeft er nóg veel meer), natuurlijk beschikt hij over ervaring uit literatuur en eigen praktijk van samenhangen die ooit gevonden zijn, maar het is nuttig vast te stellen dat hij uitsluitend over modellen beschikt, constructies, dat hij inzichten máákt en niet vindt, dat hij onder de oppervlakte van het gedrag niets vindt maar alles maakt. Tenslotte is het nuttig te zeggen dat dit alles leidt tot de conclusie dat er geen oppervlakte en geen diepte zijn, maar dat dit begrippenpaar alleen een constructie vertegenwoordigt, een model dat zinvol kan zijn en het ook niet kan zijn. In almost every case, our manner of appearing is our manner of being. The mask is the face.Ga naar voetnoot1 | |
III‘The function of criticism should be to show how it is what it is, even that it is what it is, rather than to show what it means’.Ga naar voetnoot1 Schrijven is een vorm van gedrag. En evenals alle andere vormen van gedrag wordt schrijven vaak gezien als een verkleedpartij of een maskerade: de schrijver hult zich in woorden, hij presenteert een tekst, een oppervlakte, met een manifiste inhoud, maar zijn bedoelingen zijn anders dan de tekst oppervlakkig suggereert, zijn zgn. eigenlijke bedoelingen zijn verborgen. Je hoort het de Nederlandse leraar al zeggen: en jongelui, | |
[pagina 16]
| |
wat zou de dichter of de schrijver nu wel bedoeld hebben. Maar laat ik niet alleen leraren Nederlands lastig vallen; het is vrijwel alle mensen in ons cultuurgebied (de critici incluis) ingebrand dat een literaire tekst een bedoeling bevat, die er door de schrijver is ingestopt (dat moet hij gedaan hebben, hij heeft het immers geschreven) en dat diezelfde bedoeling er a.h.w. aan de andere kant weer uitgehaald moet worden, ‘anders begrijpen we het niet goed’, of ‘voelen we het niet goed aan’. Je leest het nog dagelijks in de krant: die en die roman is het verhaal van de eeuwige strijd van het leven tegen de duistere krachten van het verval, in zijn bundel zus en zo behandelt de dichter het thema van het natuurlijke, paradijselijke leven op het platteland tegen de achtergrond van de zich opdringende, onmenselijke, vertechnologiseerde samenleving, of in het geval van een zgn. psychologische roman: het is het verhaal van de ontrouw aan en de terugkeer naar moeder de vrouw. (Er bestaat ook een typering naar interpretatiemogelijkheid, naar het model dat als kapstok kan dienen waarover de jas van het boek hangt: sociaal geengageerde romans, psychologische romans, religieuze romans, protest-songs e.d.). Het zal U aan de toon waarop ik dit allemaal zeg duidelijk geworden zijn dat ik dit soort opvatting van literatuur en dit soort interpretaties irrelevant vind. Het mag zo zijn dat literatuur verhulde persoonlijke mededelingen of overtuigingen of verhulde theorieën vertegenwoordigt, maar het is eenvoudig niet relevant voor een beter begrip of voor ervaring van literatuur. Zoveel van wat er gezegd en geschreven wordt bevat persoonlijke overtuigingen, verhuld of onverhuld.Ga naar voetnoot2 Maar daarom is het geen literatuur. Het is juist zo, dat literatuur zich onderscheidt van wat er dagelijks om ons heen geschreven wordt, doordat er niets anders wordt bedoeld dan er geschreven staat. We moeten het in de literatuur nemen voor wat het is en niet voor iets anders. Naarmate literatuur de persoonlijke bedoelingen van de auteur duidelijker maakt, is het minder literatuur. Bij een persoonlijk gesprek zal men wellicht geïnteresseerd zijn waarom iemand iets zegt, bij literatuur | |
[pagina 17]
| |
gaat het erom hoe het wordt gezegd, gaat het kortom om de vorm en niet om de inhoud of de boodschap of de bedoeling. | |
IVIk besta niet. Mijn kracht is dat ik niet besta. Met al deze opvattingen bevind ik mij in gezelschap van Gerrit Krol. In zijn roman Het gemillimeterde hoofd zegt hij veel over schrijven en schrijverschap dat rechtstreeks aansluit bij wat ik daar zelf over denk. Het wordt tijd dat Gerrit eens aan het woord komt. Hier komt hij: ‘Waarom schrijft U’. De klassieke vraag aan iemand die schrijft. Een vraag zonder zin, een vraag zonder antwoord ... Schrijven is het enige volgens mij dat een mens in zijn leven kan doen. Een verband dat er nog niet is omdat het niet op papier staat, dit verband onder woorden te brengen op een manier die de lezer in lachen doet uitbarsten, in de handen klappend: zo is het, zo is het precies - dat is het hoogste waartoe een mens in staat is. | |
[pagina 18]
| |
Belangrijk is wat ze zegt. ‘Toen ik jong was’, zei Marie, ‘ik ben nu erg oud, maar toen ik jong was ...’ dat kun je opschrijven. Haar woorden waren ... Een lijst van Marie-zinnen, dat zou Marie zijn, de woorden van Marie, wat heeft de lezer meer nodig. Wat moet hij met de echte Marie, wat moet hij met de Marie van mij in zijn armen? Dan heeft hij liever zijn Loesje, zijn Tini. Welnu mijn Marie is zijn Loesje. Als ik met mijn Marie op straat loop en ik beschrijf dat zoals dat beschreven moet worden, dan loopt de lezer met zijn Loesje op straat. Dat wil zeggen, hij denkt dat. Zoals ik, mijn verhaal herlezend, denk dat ik met mijn Marie op straat loop. | |
[pagina 19]
| |
bespreking lees welke gaat in de trant van: ‘... straaljagerpiloot die kennis maakt met een vrouw, wier man ...’ dan weet ik, dit is mis. Trouwens elke boekbespreking maakt mij bedroefd als het een samenvatting van de inhoud geeft - als dat kan, is het geen goed boek. Een recensent moet zijn idee geven over het boek. Over het verhaal zou hij moeten kunnen zeggen: het laat zich niet navertellen. Dan is het in orde. (Ik heb vaak een samenvatting gelezen in de krant, of op de achterflap, zo kort en krachtig en boeiend dat het boek na lezing er maar kleurloos bij afstak. Wat een tijdverlies, zoveel bladzijden. Wat een omhaal van woorden als het op een briefkaart kan). Een boek dat de lezer wordt aangeboden moet zo in elkaar zijn dat elk woord bijdraagt tot de voorstelling die de lezer na afloop in zijn hoofd meedraagt. Als ergens het woord a verandert wordt in een woord b moet daarmee gelijk de voorstelling van de lezer veranderen en als de lezer wat hij gelezen heeft aan een vriend wil meedelen dan zal hij dat niet anders kunnen doen dan door hem het boek te lenen: leen dit, het is goed. En de vriend neemt het mee, komt na een week terug en als hij het boek goed vindt, vinden ze het beide goed en ze kunnen hun vreugde daarover niet anders kwijt dan door elkaar steeds maar zinnen uit het boek mee te delen. | |
VDe vreselijke lijdensweg Het is verleidelijk voor de psychiater om zich als een psychiater te gedragen als hij in een boek dat De ziekte van Middleton heet, leest: ‘De kwestie is natuurlijk dat ik ziek ben. Niet wat het lichaam betreft, ik kan wel honderd jaar worden, maar mijn geest. Mijn geest is niet in orde. Hij is wel scherp - als ik niet scherp zie, zie ik heel weinig - wel scherp dus, maar ook gevoelig, wat niet te rijmen is, zou je zeggen.’ Dan is het verleidelijk om te gaan interpreteren met behulp van het psychiatrisch model dat ter beschikking staat om de bonte verscheidenheid van verschijnselen die dit boek oplevert te ordenen en een samenhang te geven, mechanismen aan te wijzen die de verschijnselen ‘verklaren’ in de zin van: dat de ik figuur zowel dit als dat doet of denkt komt omdat hij eigenlijk zus of zo doet of denkt. Zoals ik al gezegd heb, de goede psychiater gaat uit van de verschijnselen en niet van het model. Daarmee sta ik meteen al voor de moeilijkheid dat ik U het hele boek zou moeten voorlezen. Ik zal dit niet doen, maar trachten, tegen de uitdrukkelijke wens van de schrijver (en ook de mijne) in, een korte | |
[pagina 20]
| |
karakteristiek te geven van wat er gebeurt in het boek, aangevuld met citaten. De ik figuur kent een meisje uit zijn schoolklas, Regina. ‘Het was op een zomeravond dat we ergens buiten op het bouwland, tegen elkaar aan stonden. We hoorden het geluid van de stad in de verte, het was donker geworden en ik betastte haar bh. Ik keek in haar ogen, maar vrouwen zien er 's nachts heel anders uit dan overdag, ze lijken zelfs een heel ander persoon en ik dacht, ik sta hier met Sanne Zijlstra in m'n armen en ik dacht dat met opzet. Ik was nog te jong, te onervaren om te beseffen wat er met mij aan de hand was (natuurlijk, dát juist bepaalde mijn jeugd), maar dat gevoel, dat ik had, op die lauwe zomeravond op het bouwland met Regina's borstjes in mijn handen - welke in mijn voorstelling waren: de borstjes van een andere vrouw - nu ja, ik dacht, het gaat wel over, maar het ging niet over, het was nieuw en het werd, op dat ogenblik, een deel van mezelf. (Zie: Het verkeerde spoor blz. 201).’ ‘Het verkeerde spoor. Je hebt wel's, als je met een scheermesje langs een (ijzeren) lineaal karton kerft met de bedoeling om dat straks langs die snee om te buigen, dat je, als je mesje en lineaal hebt opgetild, ziet dat je van de rechte lijn bent afgeweken. Je hebt een diepe kerf gemaakt, maar hij is ernaast. Je probeert, de lineaal weer nauwkeurig op dezelfde plaats gelegd, alsnog een goede snee te maken, rrrt, nog een keer erlangs, je bekijkt het resultaat en het blijkt dat je je mes alleen maar nog een keer extra door de verkeerde snee gehaald hebt. Je werk is onherstelbaar verknoeid en net zo is het met sommige van onze handelingen: de verkeerde. De verkeerde handelingen verschillen niet zoveel van de goede, maar het gepraat erover diept ze zoveel meer uit.’
De ik figuur trouwt met Regina. ‘Om mijn collegekaart van fl. 260,- niet ongebruikt te laten, ging ik verder met natuurkunde, en omstreeks Pasen studeerde ik nog een paar weken relativiteitstheorie, wat door de bezinning op zulke algemene begrippen als tijd en ruimte leerzaam is, maar mij, later, het ondubbelzinnig verband aantoonde tussen deze bezinning en eh - mijn ziekte, het was hetzelfde. Nooit was mijn behoefte aan contact oef! met de mensen groter dan na die colleges over het heelal.’ ‘De dingen houden verband met elkaar. Op een dag liet ik Regina een boekje zien met foto's van naakte vrouwen, dat had ik gezocht.’ | |
[pagina 21]
| |
‘Een keer verraste ze me..... Wil je koffie? vroeg ze. Ik knikte dankbaar, maar toen kon ze niet nalaten te wijzen op wát daar aan een stukje plakband aan de muur hing: een foto van Margaret Middleton. Vergeten weg te nemen..... ‘‘Vind je het leuk om deze dingen voor mij te verbergen?’ vroeg ze. ‘Ik verberg helemaal niets’, zei ik, wat meer een symptoom was van mijn zwakke persoonlijkheid’... ‘Als je over honderd jaar met je vingers over deze regels strijkt, zou je door de vooruitgang van de techniek misschien het liedje kunnen horen dat ik zo vaak hoorde in die dagen: Quand le soleil dit bonjour aux montagnes... Bergen had ik nog nooit gezien, maar ik voelde dat ik bergen nodig had om te kunnen groeien en daarom was het een bemoedigende liedje in die dagen van mijn zich steeds duidelijker aftekenende ondergang.’ De ik figuur heeft een affaire met een zekere Annie Vogelaar: mollig, rond, dom. ‘Ik had niet gedacht dit ooit tegen haar (Regina) te zullen zeggen maar nu ik het had gezegd, beangstigde mij het ook niet meer... ‘De volgende morgen zette ze thee, smeerde ze het brood dat ze door de tranen bijna niet meer kon zien, maar ik weet niet wat erger is: tranen - de overvloedige tranen van de onschuldige - of het doffe lege gevoel dat je eigenlijk niet weet wat er mis is. ‘Als je maar niet denkt dat ik hier blijf!’ gilde ze opeens. ‘Ik ga weg!’ Ik vond het goed. Ik hielp haar bij het afwassen. Daarna gooide ze alle kasten open om het beste en het mooiste eruit mee te nemen. 's Middags vertrok ze. Taxi. Ik ging met haar mee. Droeg, helder en ernstig, haar koffers het perron op.’ De ik figuur ontdekt dat Annie getrouwd is en ontmoet onverwacht haar man in zijn eigen huis. Zij wil weg. ‘‘Wil je nog koffie!’ vroeg Annie mij. We dronken koffie en even later vertrokken ze. Eerder dan ze zelf hadden verwacht. Ze wilden nog een nacht in mijn huis doorbrengen en ik begreep dat. Ik had er niets op tegen, welnu. Niettemin had ik ze, voor ik wist wat ik deed, het huis uit gesodemieterd. Als raketten vlogen ze de trap af, ik merkte dat ik trilde en hoorde nadat ik de deur dichtgeslagen had mijn woorden naklinken in het lege huis. ‘Teleurgesteld again and again, zijn we in de handelingen van hen die ons omringen (zie blz. 159 waar één van de volgende geliefde vrouwen | |
[pagina 22]
| |
hem laat vallen t.o.v. haar man). Dit hele verhaal, daar komt het wel op neer, is een beschrijving van mensen die niets met elkaar te maken hebben, vandaar hun relatief hoge onbetrouwbaarheid.....’ ‘Over den pongel. De pongel is een dier, dat evenals de horzel en de lintworm, slechts als parasiet voorkomt, zowel bij mensen als bij dieren, maar anders dan de horzel en de lintworm, verlaat het zijn drager nimmermeer. Elke drager draagt slechts één pongel. Hij draagt hem op een vaste, meestal duidelijke zichtbare plaats. Omdat niet allen een pongel hebben, bedekt hij die wel een pongel heeft, en een mens is, deze met zijn kleding. 's Avonds bij het slapen gaan ontkleedt hij zich om zijn pongel frisse lucht te geven. Het diertje is dan vaak opgezet van het bloed en weegt soms meer dan een pond! Het houdt, in deze staat, ervan gekoesterd te worden en is in dat verlangen een ware dwingeland. De drager is een slachtoffer van zijn gastvrijheid en hij gaat waarheen zijn gast hem stuurt. ‘Over het geluk van de vrouwtjes. Want daar gaat het om, in dit bestaan. Het geluk van de vrouwtjes, dat is de motor - het roze, porseleinen motortje van al onze handelingen. Zij zijn gelukkig met onze handelingen, zolang zij weten dat deze handelingen om harentwille plaatsvinden en daarom bestaat haar geluk voor het grootste deel uit de zekerheid dat dit zo is.’ ‘Ik zou Brigitte Bardot willen zijn. Als ik Brigitte Bardot was zou ik eindelijk rust hebben, en de hele dag plaatjesboeken lezen. En de weelde kennen van een eigen scheur.’ ‘Over het cyclische tijdsbegrip. Er zijn mensen die leven met de gedachte alles wat zij beleven ooit nog's weer mee te zullen maken. Tot deze mensen reken ik mijzelf. Dat ‘ooit’ ligt ver weg, maar het komt en het zal net zo zijn als het is geweest. Dit geloof geeft mijn leven diepte en betekenis, maar geen enkele hoop, want de dingen die wij altijd maar weer zullen meemaken, al die herhalingen, vallen samen en gebeuren: nu. ‘Dat is het cyclische tijdsbegrip’. Hier kan ik ophouden met citeren, als ik verder wil laten zien wat er gebeurt in dit boek: verder gebeurt er niets meer. Het boek is de afbeelding van een toestand, niet van een ontwikkeling. Deze geschiedenis herhaalt zich: de ik figuur is steeds op zoek naar een nieuwe vrouw, vindt haar in de vorm van een mollige, moederlijke vrouw, klampt zich aan haar vast en ziet haar vertrekken met haar eigen man of haar minnaar. In de vrouw-vrije intervallen leeft hij met naaktfoto's, Margaret | |
[pagina 23]
| |
Middleton met zeer zware borsten, met heimwee naar Sanne Zijlstra met de zeer dikke tieten, en met heimwee naar zijn jeugd. Inmiddels dagdroomt hij over het schrijven van een geweldig philosophisch geschrift, hij schrijft het later ook, maar niemand ziet er veel in. Een maatschappelijke carrière ambieert hij niet: ‘ik ben om me te handhaven, employé van een oliemaatschappij geworden, de dagen doorbrengend met rekenen en uit het raam kijken, aldus mijn licht onder de korenmaat houdend, well ...’ Dit alles overziende, zijn wij geneigd om van een neurotisch syndroom te spreken, staat er dan in het psychiatrisch rapport. Immers het feit dat iemand steeds in dezelfde onbevredigende, vastlopende situatie terecht komt bestempelt hem tot een neuroticus: hij loopt rond met een mechanisme dat zijn vrijheid van handelen, zijn keuzemogelijkheden ontneemt: hij moét doen wat hij doet, hij moét herhalen. Wát hij moet herhalen, wélk neurotisch mechanisme het optreden van juist deze herhalingen zou veroorzaken kan worden verondersteld vanuit de symptomen. In ons geval ligt het voor de hand aan een mechanisme te denken dat zijn oorsprong vindt in een slecht verwerkte oedipale situatie. Dit immers is de situatie waarin het jongetje rivaliseert met zijn vader, waarin hij voor het eerst carrière maakt zou men kunnen zeggen en het is ook de situatie waar hij dingt naar de gunst van zijn moeder, waarin hij voor het eerst minnaar is. Van de talloze manieren waarop het in deze situatie volgens de psychoanalytische literatuur mis kan lopen treffen wij er hier één aan. In de vorm van de Ziekte van Middleton. En wat dan nog. Er komen overal al zoveel neurotische mechanismen voor. De psychiater kan zeggen tegen zijn collega: ik heb een zeer interessante ziektegeschiedenis gelezen, de leek kan zeggen: wat zielig, wat een beklagenswaardige man. Alsof deze man bestond. Alsof een boek het leven zelf was. Maar een boek is een tekst. Wat ons treft is niet de vreselijke lijdensweg (want dat is een neurose) maar de beschrijving. De lezer moet zeggen: wat een mooi boek is dat, wat is dat goed geschreven, zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. | |
VIOver de vorm dus, want die is het die onze ervaring van het boek stuurt. Ik heb expres zeer uitgebreid geciteerd om U ook enige indruk te geven van de manier waarop het boek geschreven is. Het citaat is de enig | |
[pagina 24]
| |
juiste afbeelding van een tekst. En het is in dit geval ook een goede representatie van de vorm, want vrijwel het gehele boek bestaat uit dit soort korte stukjes, die op zichzelf weer de indruk maken citaten te zijn. Alsof de auteur de beschikking heeft over honderden fragmenten, brokstukken, die hij zorgvuldig rangschikt tot zij in hun verband zitten. Tegelijkertijd is het inderdaad zo dat het boek willekeurig opgeslagen kan worden en het fragment dat men zodoende voor ogen krijgt een in zichzelf gesloten eenheid vormt, zich als een afgerond geheel laat lezen. Dit heeft iets buitengewoons intrigrerends: het is alsof je in een heel ingewikkeld gebouw loopt, of liever het vermoeden hebt in een gebouw te zijn waarvan iedere kamer een verbinding heeft met alle andere. Vanaf de eerste regel sta je midden in dit gebouw en bij de laatste regel weer of nog. Er is een verband, een structuur in het gebouw, vermoeden wij, maar ieder verband dat wij vinden is ons eigen verband. Het is zoals in de wetenschap. De schrijver zoekt steeds nieuwe verbanden, zoekt steeds nieuwe woorden en als hij de woorden gevonden heeft, heeft hij de verbanden gevonden. Maar ieder verband, iedere ordening is een voorlopige en daarom moet de schrijver steeds op nieuw beginnen en wij met hem. Dit is wat Krol ons laat beleven: hoe wij denken, waarnemen, voelen, en niet wat, hoe wij met de zgn. werkelijkheid om ons heen omgaan en niet welke die werkelijkheid is, want die is alleen zoals wij hem beschrijven. Hij doet dit op een zo simpele manier dat het vaak een naïeve indruk maakt. Maar het is de naïviteit, de onbevangenheid van het kind dat alles opnieuw ziet, voor het eerst a.h.w. Het is de naïviteit van de wetenschapsman die alle verbanden kent, maar weet dat zij voorlopige zijn en de moed heeft opnieuw te beginnen. Gerrit Krol vind ik een groot naïef schrijver. |
|