12. Rapport van de commissie voor taal- en letterkunde met het oog op de toekenning van de meesterschapsprijs
De Commissie voor Taal- en Letterkunde draagt voor als kandidaat voor de Meesterschapsprijs dr. Maurits Gysseling te Sint-Amandsberg (Gent).
Dr. Gysseling, die, na eerst gedurende vele jaren werkzaam te zijn geweest als archivaris, thans als geaggregeerde bij het hoger onderwijs verbonden is aan de rijksuniversiteit te Gent, heeft zich door talrijke publicaties, inzonderheid op het gebied van de historische toponymie en de oudnederlandse grammatica, een grote naam verworven in binnenen buitenland.
Reeds na de verschijning van het boek waarop hij in 1945 promoveerde, Toponymie van Oudenburg, was het aan alle ingewijden duidelijk dat hier een jonge geleerde optrad die in staat was om het werk van De Flou en Mansion op zijn minst te evenaren. Dit boek bracht niet alleen een belangrijke vernieuwing van de methodiek van het onderzoek der plaatsnamen, maar bevatte ook - karakteristiek voor Gysseling - een glossarium met tal van aanvullingen betreffende de middelnederlandse en nieuwnederlandse lexicografie. Steeds is Gyseling erop uit geweest, door het tevoorschijn halen van vroegnederlands woordmateriaal, onze kennis van het oudste Nederlands uit te breiden. In dit verband zij vooral zijn bronnenpublicatie Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta, 1950 (in samenwerking met A.C.F. Koch) genoemd.
Zijn meesterwerk, tot nog toe, is echter het monumentale Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), 1960, geweest. Zoals uit de titel blijkt, heeft hij zich hierbij niet laten inperken door staatsgrenzen die in geen enkel opzicht als historische taalgrenzen fungeren. Hij heeft in dit werk alles verzameld wat de oudnederlandse gegevens in hun organisch verband kon plaatsen. Een dergelijke verzameling alleen al is eigenlijk meer dan één mens rederlijkerwijs zou kunnen volbrengen. Gysseling was er echter de man niet naar om het bij verzamelen te laten, maar hij wilde komen tot een grote oudnederlandse grammatica, waarvan Mansion in zijn Oud-Gentsche naamkunde nog maar een voorproefje had gegeven. Reeds in het Toponymisch woordenboek, maar vooral in verschillende delen van de Studia Germanica Gandensia kan men zijn belangwekkende verkenningen op dit gebied vinden.