Roggeman, J.H. de Vey Mestdagh, A. Viaene, F. van Vinkenroye, A. Westers en G.C. van der Willigen. Behalve de heren Brink en Declerck, die nog niet antwoordden, namen allen hun benoeming aan.
De door de jaarvergadering gekozen nieuwe leden in het bestuur en in de verschillende commissies verklaarden zich bereid de opengevallen plaatsen in te nemen.
Het bestuur vergaderde zeven maal. Voorzitter was de heer P.J. Meertens; vice-voorzitter was de heer H.A. Gomperts. De voorzitter was slechts éénmaal door ziekte verhinderd de vergadering te presideren. De Noordelijke tak werd vijf maal vertegenwoordigd door zijn secretaris, de heer A.F. Mellink, terwijl de voorzitter van de ‘sluimerende’ Zuid-Oostelijke afdeling, de heer N.C.H. Wijngaards, slechts één vergadering kon bijwonen.
Het contact met de Belgische afdeling was ietwat eenzijdig omdat de secretaris, de heer Ward Ruyslinck, geen gelegenheid kon vinden naar Leiden te komen. Toen vanuit Leiden bewerkstelligd was dat het stadsbestuur van Antwerpen, de werkgever van de heer Ruyslinck, hem daartoe extra verlof verleende, meende de heer Ruyslinck als secretaris van de Belgische Contactcommissie te moeten bedanken. Wij zullen ons uiterste best moeten doen spoedig voor hem een opvolger te vinden. Wij kunnen daarbij rekenen op de steun van deze Commissie.
Onze vertegenwoordiger in Zuid-Afrika, de heer Jan Ploeger, hield ons gedurende het hele jaar op de hoogte van voor ons belangwekkende gebeurtenissen. Zowel de Belgische Commissie als de heer Ploeger verdienen onze oprechte dank.
Een groot gedeelte van de besprekingen in de bestuursvergaderingen was gewijd aan ‘de toekomst onzer Maatschappij’. Aan een drietal leden, de heren A.E. Cohen, J. Gerritsen en H.A. Gomperts, werd verzocht het bestuur van advies te dienen. Nadat dit pre-advies door het bestuur was overgenomen werd een buitengewone ledenvergadering belegd op 19 april, waar deze voorstellen werden aanvaard. Zodra de nieuwe voorstellen tot één geheel zullen zijn verwerkt met de voorstellen van de Commissie tot herziening van de Wet zal er een buitengewone jaarvergadering worden uitgeschreven waar over het geheel zal worden beslist.
Over de financiën van onze Maatschappij kunnen we ditmaal kort zijn. Zij zijn gezond en we kunnen, met een zorgvuldig beleid, rondkomen met wat we hebben en ontvangen. Dat onze leden, het Ministerie