Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1963
(1963)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanwege Couperus (1863-1963)Ga naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het patroon van het oeuvre; de perseveratieEen chronologische lijst van Couperus' boeken zoals hierachter op blz. 41 volgt is een amorfe reeks, geordend langs de tijd-as; niets ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bindt die titels dan dat één man die boeken geschreven heeft. Toch is het niet moeilijk er de grote lijnen van een structuur in te trekken, men behoeft daartoe als criterium maar de genres te kiezen die Couperus beoefend heeft. Ons tot hoofdzaken beperkend zien wij vier lijnen in het patroon; ten eerste schrijft Couperus van ong. 1881 tot 1886Ga naar voetnoot1 (ongeveer van zijn 18de tot zijn 23ste jaar) gedichten die hij bundelt, en van 1904 tot 1908 (zijn 41ste tot 45ste) gedichten die hij, met zes sonnetten uit 1895 of 1896, in Groot-Nederland afdrukt maar niet bundelt; ten tweede eindigt de serie hedendaagse romans die in december 1887, als hij 24 is, begonnen was, in de nazomer van 1906 als hij 43 is; ten derde schrijft hij van november 1909 af bijna zonder onderbreking korte verhalen en feuilletons; ten vierde schrijft hij tot en met 1906 7 op zichzelf staande boeken en 13 die paren vormen en eenmaal een trits. Daarbij zijn De Boeken der kleine Zielen, die als roman-fleuve geconcipieerd zijn, als één geteld. Het verschijnsel komt na 1906 nog eenmaal voor, in 1918-'19. Deze figuur in het patroon van zijn oeuvre, die ik persevereren genoemd heb, stel ik U voor nader in het vizier te nemen. Ik heb de volgende zeven series op het oog:
Tussen de leden van deze reeksen bestaat, zoals blijken zal, verband of overeenkomst van uiteenlopende aard. Noodlot herhaalt een centraal motief uit Eline Vere: de verhindering van een huwelijk door een verderfelijke derde: Vincent Vere-Bertie. In Eline Vere werkt die invloed op subtiele wijze door woord en suggestie, dit is mogelijk doordat het aan Vincent verwante element in Eline - hij is niet voor niets een neef die aan haar vader herinnert - respondeert; in Noodlot werkt die invloed grof, door intrige, omkoping en het onderscheppen van brieven. In beide boeken pleegt het slachtoffer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(de slachtoffers) zelfmoord, in Noodlot nadat de kwaadstichter vermoord is. Het noodlotmotief in Eline Vere uit zich in gevoelens en sfeer, in Noodlot is het geconcretiseerd in een donderhallucinatie. De sfeer in beide boeken is verschillend doordat de menselijke omgeving die een van de grote bekoringen van Eline Vere uitmaakt, in Noodlot ontbreekt, zodat de meer geserreerde structuur ervan een geringe verdienste betekent. In Metamorfoze, dat zoveel autobiografie bevat, geeft Couperus aan Noodlot onder de naam Schaakspel een zeer ondergeschikte plaats achter Eline Vere, dat daar Mathilde heet. Extaze herhaalt de kern van het verhaal van Eene Illuzie. Er is een ideale liefde die niet tot een vereniging kan voeren, in Eene Illuzie omdat de man niet verliefd kan worden, wat als persoonlijke pech van dít meisje wordt voorgesteld, in Extaze omdat de man de ideale zielsgemeenschap niet wil laten schenden door wat hij het beest in zich noemt. In dit boek komt voor het eerst expliciet homoërotiek voor, in een schijnbare bijfiguur, Jules. Dit blijkt niet alleen uit zijn woorden, houding en gedrag maar wordt ook verklaard: ‘iets weeks, behoefte aan bijna vrouwelijke aanhankelijkheid, toewijding aan een die hem alles zoû zijn, had hem reeds van zijn kleine-kind-zijn als in zijn viriliteit getroffen’. Van Bertie in Noodlot was alleen gezegd dat zijn ziel ‘een met abnormaliteiten opgepropte nauwte’ was; in Vincent, die verwijfd is en niet als een man van vrouwen houdt en tweemaal tussen Eline en een mogelijke echtgenoot komt te staan, is de homoërotiek nog voorzichtiger aangeduid. Maar terwijl Vincent en Bertie de gelieven scheiden, brengt Jules ze juist tot elkaar. Dit is iets om even te onthouden. Extaze is o.a. door Van Deyssel als kunstwerk geprezen, wat ik bij her- en herlezing onderschrijf, Eene Illuzie mag ternauwernood kunst heten. Wereldvrede herhaalt Majesteit niet maar zet het voort als een gewoon vervolg. Het had misschien beter Majesteit II kunnen heten of De Idealist op den Troon of iets dergelijks, want het eigenlijke onderwerp is niet de wereldvrede waarmee Othomar zich in het eerste gedeelte van het boek bezighoudt en waar de schrijver evenveel van weet als iedere andere intelligente krantenlezer, maar minstens evenzeer de houding van de jonge keizer tegenover de revolutie, in het tweede gedeelte, die niets met de wereldvrede te maken heeft. Terwijl deze hele serie door de kritiek vrijwel unaniem afgewezen is - door het publiek niet, Margriet en Libelle verhalen immers ook gaarne over koningen - vallen er o.a. in Majesteit twee en in Wereldvrede één massatoneel te bewonderen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de overstroming, het tumult na de moordaanslag op de keizer en de genoemde revolutie. Dan is er in deze serie nog een schamel derde lid: Hooge Troeven. Een ander hof, Othomar nu een naburig keizer, de hoofdpersoon en de morele sfeer inferieur, maar de stijl en het uitzonderlijke milieu stempelen dit boekje, waar nog nooit iemand een goed woord voor over heeft gehad, tot lid van deze serie. Als impuls kan men alleen raden de behoefte om na het idealisme van Othomar het intrigantisme van deze koningin Alexandra te beschrijven, maar er lijkt hier sprake te zijn van een niet kunnen ophouden, een persevereren tout-courtGa naar voetnoot1. Psyche en Fidessa. Krachtens stijl en sfeer onbetwistbaar een serie. In Fidessa komen wel een aantal attributen uit Psyche voor, maar het is noch herhaling noch vervolg. Overeenkomstig is bij voorbeeld dat een fabeldier de nimf-hoofdpersoon wegvoert, maar het doel is verschillend: de Chimera draagt Psyche naar de schoon schijnende verten, de Eenhoorn draagt Fidessa naar de mensen. Niet traditioneel maar persoonlijk is het in beide sprookjes voorkomende symbool van de naaktheid, waarop vooral in Fidessa de nadruk valt: natuurwezen als zij is kan zij de mens die zij liefheeft alleen bereiken door zich te laten ompantseren. Psyche daarentegen krijgt een boetekleed aan wegens uitspattingen. De voorkeur van critici en publiek is uitgegaan naar Psyche, ik gebruik onwillekeurig het perfectum want ze zijn m.i. allebei onleesbaar geworden. Van oude Menschen, De Dingen die voorbijgaan herhaalt zeer verzwaard een hoofdmotief uit De Boeken der kleine Zielen: dat van de oude schuld. Maar voegt er een tweede hoofdmotief aan toe - dat de dramatiek van het boek echter volstrekt niet draagt -: de vrees voor het oudworden. In De kleine Zielen is die schuld een echtscheiding wegens overspel, 14 jaar geleden door een nieuw huwelijk gevolgd, door de schrijver niet als onverjaarbare schuld beschouwd maar door de familie beroddeld en slechts in schijn vergeven; in Van oude Menschen is het een passiemoord, 60 jaar geleden gepleegd en geheim gehouden, bijna iedereen in de familie weet het maar zwijgt want iedereen denkt dat hij het alleen weet. De overige hoofdmotieven uit De kleine Zielen keren niet terug, maar wel veel personen en motiefjes: de centrale grootmoeder, hoe anders ook, een huwelijk uit eergevoel dat ongelukkig wordt, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoon die het bloedige lijk van zijn vader ziet, de familie sociaal geïsoleerd door echtscheidingen, de Indisch pratende tante, het jonge officiersgezin, de paragnostische waarnemingen, enz. Sfeer en stijl zijn in beginsel eender. Beide boeken zijn bij Couperus' leven onderschat en pas na de oorlog hoog aangeslagen, waarbij Van oude Menschen het meestal wint van De kleine Zielen, wat wat het verhaal betreft zeker juist lijkt, maar wat de personen betreft even zeker onjuist. De Zonen der Zon en Jahve zijn twee vlak na elkaar geschreven kosmogonieën. Een herhaling dus. Maar de eerste beschrijft de wereld als een wisselwerking van oerkrachten, mythisch gepersonifieerd als Helios en Lucifer, de tweede de schepping van Jahve die zich schepper waant en geleidelijk zijn beperktheid gaat inzien om tenslotte met de schepping mee de werkelijke schepper, het Geheim, te aanbidden. De sfeer is zeer verwant, de stijl ook, maar de concretere personificaties in Jahve eisen een concretere stijl. Een duidelijk verschil in waardering is mij niet bekend. Couperus zelf las graag De Zonen der Zon voor. Dan, na jaren, Xerxes - Iskander. Een herhaling wat het genre betreft: het in de Oudheid spelende verhaal. Xerxes heterogeen van stijl, ironisch over de Perzen vooral voor hun nederlaag, bijna pathetisch over de Grieken. Het lijkt een aanloop naar het homogene, breed epische Iskander. Toch is het mogelijk dat Couperus tijdens het schrijven van Xerxes nog niet aan Iskander gedacht heeft en daartoe pas is geïnspireerd door Querido's Oude Waereld, gezien de ongekend uitbundig lovende brief die Couperus hem 20 januari 1919, de maand waarin hij aan Iskander begon, over dat boek schreefGa naar voetnoot1.
Wij hebben dus gevonden: eenmaal een voortzetting resp. zijdelingse betrekkelijke voortzetting (de Majesteitserie), tweemaal een herhaling in geserreerder vorm met verzwaring van het hoofdmotief (Noodlot en Van oude Menschen), tweemaal een herhaling van het onderwerp in nieuwe vorm (Extaze en Jahve), eenmaal een herhaling van genre, stijl en sfeer maar met nieuwe inhoud (Fidessa), eenmaal een doorgaan in hetzelfde genre maar met nieuwe inhoud en grotendeels nieuwe stijl en sfeer (Iskander). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aard van de perseveratieDe serievorming is dus zo uiteenlopend van aard dat hij ons niet inlicht over zijn wezen en oorzaak. Van een voor Couperus' werk karakteristiek kenmerk moeten wij in Couperus een verklaring zoeken, namelijk in een zo volledig mogelijke psychologische biografie. Andere schrijvers schrijven wel vervolgen, maar dit persevereren op uiteenlopende wijze is een uitzonderlijk verschijnsel. En er zijn nog andere perseveraties: de stijlfiguur der herhaling en een straks te bespreken hardnekkig terugkerende symboliek. Die stijlfiguur heb ik bij andere prozaschrijvers nooit in die mate gezien. De functie der herhaling kan zijn het tot uitdrukking brengen van: duur, ruimte, herhaling, veelvuldigheid, de meest uiteenlopende emotionele nadruk, maar het is dikwijls niet veel meer dan een stelgewoonte: het vermeerderde woordgebruik verhoogt de uitdrukkingskracht dan niet of te weinig. Ik heb juist een experiment achter de rug dat dit laatste punt illustreerde. Bij het adapteren van teksten voor het door de Haagse Comedie gespeelde spectacle-coupé uit Couperus' werk, ben ik herhaaldelijk genoodzaakt geweest te bekorten, waarbij de herhalingen het natuurlijk moeten ontgelden. Meestal won de tekst daardoor aan expressievermogen. Hetzij nu de serievorming in het patroon van het oeuvre en de herhaling als stijlfiguur in wezen hetzelfde verschijnsel zijn, hetzij ze dat niet zijn: in beide gevallen moet de verklaring gezocht worden in een behoefte, een eigenschap van Louis Couperus. Zodat de vraag naar de perseveratie in Couperus' oeuvre ons in een actuele controverse brengt, namelijk de plaats die door de moderne literatuurwetenschap al of niet gegund wordt aan de psychologie, al of niet in haar analytische gedaante. Wij zijn uitgegaan van een formeel gegeven, de serievorming, hebben die zo heterogeen bevonden dat er in het werk geen verklaring voor te vinden is, en kunnen alleen nog maar aan de psychologie vragen, via ‘waarom deed hij dat?’: ‘wat is dat?’ Een andere vraag die door de series aan de hand gedaan wordt is die naar de uiteenlopende waarde - volgens traditionele beoordeling - van de leden der reeksen. Daar ten aanzien van de solitaire werken dit grote verschil in de beoordeling ook bestaat, hangt het waarschijnlijk niet met de serievorming samen. Nadere beschouwing bevestigt dit: in twee series bestaat geen duidelijk verschil in kwaliteit (De Zonen der Zon - Jahve en De Boeken der kleine Zielen - Van oude Menschen), in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie series staat het eerste lid het hoogst aangeslagen (Eline Vere, Majesteit, Psyche), in twee series het tweede (Extaze, Iskander). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uiteenlopende waarde van Couperus' werken in verband met zijn persoonlijke betrokkenheid bij karakters en problematiek; zelfafbeelding en zelfprojectieOm de waardeverschillen, ook tussen het werk uit het ene tijdperk en het andere, te kunnen verklaren volg ik nu mijn telkens terugkerende indruk dat Couperus' boeken en vooral zijn karakters beter zijn naarmate hij er zelf meer bij betrokken is. Bij het onderzoek in hoeverre dit waar is, en zo ja, in welke mate en hoe hij dan betrokken is, hebben wij niet genoeg aan het constateren van zelfafbeelding, wij moeten ook de zelfprojectie opmerken en hebben daarvoor Freuds ontdekking nodig dat het onbewuste zielsleven zich op onwillekeurige en door het bewustzijn vaak niet opgemerkte wijze uit, o.a. in fantasieën, en dus in kunstwerken. Dit niet opmerken hoeft niet voort te komen uit de verdringing waardoor iets niet bewust kán worden, voldoende is vaak, dat de psychische censuur de aandacht afleidt. Het is dan mogelijk dat deze niet bewuste uiting achteraf opgemerkt en doorzien wordt. Met zekerheid is het aandeel van het bewustzijn door een ander, dus in casu de lezer, niet vast te stellen. Zelfprojectie is bij Couperus bizonder vaak aanwijsbaar. Men moet bij hem, vooral in de eerste helft van zijn leven, de bewuste zelfuitbeelding onderscheiden van de zelfprojectie, maar men kan niet aanwijzen waar het ene in het andere overgaat. Minder dicht bij het bewustzijn en minder gemakkelijk bewust wordend liggen de inhouden die de grote levensfeiten: als b.v. geboorte, huwelijk, dood, de verhouding tot de ouders en de broers en zusters, de verhouding tot de maatschappij, de psychische groei of belemmering betreffen. Ik zou dit willen toelichten met een eigen beleving: het tekstboekje van Mozarts Zauberflöte. Dit doorkijkende zoals men met operateksten doet, werd ik overvallen door het verrassende symboolzien: de door Mozart bewust gehanteerde maçonnieke symboliek functioneert tegelijk als uiting - aan de droom verwant - van hem niet bewust geworden zielsfuncties: de duistere possessieve Magna Materfiguur in conflict met een lichte vaderfiguur van progressief, inwijdend karakter; de protagonisten verdubbeld door hun tegendelen (Tamino-Papageno; Pamina-Papagena; Zarastro-Monostatos), de uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de context niet verklaarbare vogelvanger; de op fundamentele ambivalenties duidende inconsequentie in de fabel; de toverfluit tegenover het klokjesspelletje, enz. Men maakte mij toen opmerkzaam op de studie van Erich Neumann (Tel-Aviv) over de dubbele symboliek van de ZauberflöteGa naar voetnoot1, die juist de inconsequenties en de schijnbare breuk in de fabel (die de muziekhistorici afdoen als slordigheden van de tekstschrijver) zinrijk in het geheel integreert. Ik vertel deze persoonlijke beleving, die mij bij voorbeeld ook met Eline Vere en Psyche overkomen is, omdat wie geneigd is deze psychologische gedachtengangen te wantrouwen, althans voor kennisgeving moet aannemen, dat een dergelijke beleving, een min of meer overrompelende onthulling, een dermate overtuigend subjectief waarheidsgehalte bezit, dat wie het beleeft niet anders kan dan deze spontane ontdekking na eindeloos herproeven en herkeuren te gaan verifiëren. Dit kan, zoals met de Zauberflöte, doordat er een consensus blijkt te bestaan, en door de convergentie der duidingen. Bij het ontdekken van Couperus heb ik dit voor mijzelf zo geformuleerd, en later vond ik in de internationale literatuur woordelijk hetzelfde. Ernest Fraenkel: ‘C'est la convergence de détails nombreux et bien constatés qui fonde la conviction en psychanalyse’Ga naar voetnoot2. David Beres: ‘The validity of the assumption in the biographical study rests on its plausibility, how it fits in with other available data, and how it will fit in with future studies. It is strengthened bij the unity, the consistency, and the convergence of evidence’Ga naar voetnoot3. Als diverse duidingen samenkomen in telkens weer dezelfde zinrijke figuur, ontstaat de evidentie, waaraan ik weiger geringere waarheidswaarde toe te kennen dan aan de conclusies waartoe andere, aan de natuurwetenschappen ontleende methoden kunnen leiden. Het is mijn onwrikbare overtuiging dat de conclusies, als er van weerskanten met bekwaamheid is gewerkt en de fouten en vergissingen zijn geëlimineerd, deels identiek zullen blijken, deels elkander zullen aanvullen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Couperus heeft gezegd, dat hij Eline Vere isGa naar voetnoot1. Maar ik neem dit woord maar betrekkelijk au sérieux. Het totale beeld van Eline is een schepping van zijn creatieve geest, zodat geen van de Haagse meisjes die beweerden dat het haar portret was, andere meisjes heeft kunnen overtuigen. Couperus zette, zoals een van zijn zusters in een interview zeiGa naar voetnoot2, de neus van de een boven de mond van de ander. Maar dat hij in haar zichzelf en zijn problematiek projecteerde, is zeker. Te zekerder, omdat hij in Noodlot die problematiek in verzwaarde lijnen en als het ware in reincultuur opnieuw gaf en daarna in zijn tweede serie, Eene Illuzie-Extaze in een andere sfeer het probleem nogeens behandelde, en daarna in het eerste boek van de derde serie, Majesteit, nogeens. Die problematiek obsedeert. Hij betreft het huwelijk, met name de liefdesvereniging van man en vrouw. In Eline Vere in het raam van maatschappelijke aangepastheid in het algemeen gezet. Elines gebrek aan vitaliteit, haar lome spleen, is nogeens apart naast haar geplaatst in Vincent, haar neef die aan haar vader doet denken. Vincents invloed bewerkt zowel dat zij haar engagement verbreekt als dat ze haar maatschappelijke omraming breekt door uit Betsys huis te vluchten. Het pernicieuse element zit in de familie, waarbij men moet bedenken dat Couperus' oudste broer geestesziek en sedert 1883 opgenomen was, en dat Couperus daar óók degeneratie in kon zien. Homoërotische aanleg beschouwde iedereen in 1888 als een degeneratieverschijnsel en voorzichtig duidt Couperus Vincent, dus de verderfelijke factor in Elines leven, aan als homoërotisch. Couperus staat dan ook nog maar aan het begin van zijn verwerking van dat probleem, hoopte toen misschien dat het iets was waar hij doorheen kon groeien. Maar behalve deze bewuste uitbeelding van hetgeen hem obsedeerde is er in Eline Vere ook projectie. Couperus' romantisme dat op mislukt dichterschap was uitgelopen, waarop de werkelijkheidbeschrijving in Eline Vere als nieuwe hoop was gevolgd, vindt zijn weerspiegeling in haar romantisme met het dwepen met de operazanger Fabrice als middelpunt, waarop als nieuwe hoop de in de werkelijkheid gelegen verloving met Otto van Erlevoordt was gevolgd, en beide mislukken tegelijk: Eline maakt haar engagement af en van die episode af mislukt Couperus het schrijven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het boek zakt dermate dat de verrukte Van Deyssel het gevoel had, ineens in een honden- en apenspel terechtgekomen te zijn. De voorzichtige, relativerende wijze waarop ik Elines overeenkomsten met Couperus in mijn studie heb getekend, waarbij ook Couperus' uitspraak ‘Eline Vere, dat was ík!’ van een korrel zout wordt voorzien, had prof. Stuiveling nooit aanleiding mogen geven om in zijn recent herdenkingsartikel in De Gids te zeggen: ‘Voor identificatie met Eline - zoals van Tricht betoogt - is niet de geringste aanwijzing’: de aanwijzingen zijn er wel maar ik heb het niet betoogd. En zeker gaat voor dit boek op, dat Couperus het meest betrokken is bij de twee van binnenuit getekende karakters: Eline en Vincent; de overige personen zijn van buitenaf voortreffelijk waargenomen en getekend. Ook Paul van Raat, die in het begin een aantal overeenkomsten met Couperus heeft. Eene Illuzie en Extaze. De in hoofdstuk IV van mijn boek geuite hypothese dat het huwelijksprobleem intussen gecompliceerd was door een ideële liefde van Couperus voor zijn vriend Ram, en dat Ram model gestaan heeft voor Quaerts, wordt telkens bevestigd, door details die in dezelfde richting wijzen maar voor een objectief bewijs nog niet talrijk genoeg zijn; alles wat van Johan Ram bekend is, komt in lichte vermomming in Quaerts terug, maar er is maar weinig van hem bekend. Voor de kennis van Couperus' psychische ontwikkeling is dit belangrijk en alles raakt in de war als men, zoals mij nog onlangs met iemand overkwam, Quaerts voor een zelfprojectie van Couperus houdt. Hij heeft zichzelf getekend in Jules, in een subtiel samenspel met de jonge weduwe Cecile van Even. Ze zijn verweven door tederheid, doordat Jules' vurige verdediging van Quaerts haar ogen voor hem opent, doordat Quaerts en Cecile telkens weer over hem spreken en hij er telkens is, terwijl men zich afvraagt wat een neefje van een jaar of 15 er aldoor bij doet en doordat de schrijver vijf van de zeven subhoofdstukjes van hoofdstuk I afsluit met een accent op Jules in plaats van Cecile. Jules speelt Rubinsteins romance in Es, waarbij Cecile de eerste keer een moment van wegzinken in schijnbare herinnering heeft, een ‘fausse reconnaissance’, de tweede maal hoort ze iemand anders die romance spelen als ze met Quaerts de avond van extase beleeft, en als Jules in het op een na laatste hoofdstukje komt vragen of Quaerts afscheid van haar mag komen nemen, komt dadelijk de romance in Es weer in Cecile op. En toen Jules eens geïnspireerd zat te improviseren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
helemaal weg, en zij luisterde, toen was het haar ‘of hij iets van háár speelde’. Naast Eline stond de degeneré Vincent als funest verijdelaar van het gewenste huwelijk, in Noodlot verhinderde de schurk Bertie het huwelijk, naast Cecile staat, voor het eerst expliciet homoërotisch, Jules, als verbindende schakel met Quaerts. Want wat Couperus intussen aan ideële liefde ervaren had, had in zijn eigen ogen zijn homoërotische aanleg in beginsel gerechtvaardigd en het straks geciteerde zinnetje dat die aanleg uit jeugdervaringen verklaart, duidt er op dat hij zich van die aanleg rekenschap had gegeven. Dat Cecile voordat dit boek begint nauwelijks schijnt bestaan te hebben - zij heeft twee zoontjes voor wie zij een salonmoedertje is en die de ooievaar haar lijkt gebracht te hebben - is begrijpelijk als men ziet dat zij alleen bestaat om van een bepaald ogenblik af Quaerts lief te hebben en een transpositie te gevoelen van hetgeen Couperus door zijn liefde voor Johan Ram had leren kennen. Op dat ogenblik wordt het boek definitief overtuigend. Majesteit. Twee conflicten tussen vader en zoon: de zoon, Othomar, voelt zich te zwak om op te volgen, en hij kan niet trouwen. Weliswaar heeft hij een verhouding gehad met een hertogin van lichte zeden, maar dat is een van de ongeloofwaardigste dingen die ooit uit Couperus' pen gevloeid zijn. De psychiater eist dat Othomars huwelijk met een prinses van goede zeden uitgesteld wordt, anders is het leven van de kroonprins er mee gemoeid. Hoe dit medisch zit weet ik niet, ik ken dit denkbeeld alleen als een bijgeloof dat bij van jongs af geïnverteerde mannen wel voorkomt. De problematiek is dus niet die uit Extaze maar die uit Eline Vere: een huwelijk gaat niet door als facet van algemene maatschappelijke ongeschiktheid: Othomar kan immers ook niet opvolgen. Psychologisch levend zijn in dit boek m.i. vooral de scènes hierover tussen vader en zoon. In Wereldvrede en Hooge Troeven herken ik Couperus zelf niet maar zijn talent om karakters te tekenen ook niet. Metamorfoze is zelfbeschrijving met bewuste wijzigingen. Couperus schreef 11 juli 1896 aan Veen: ‘Het is eenigszins autobiografie, voor zooverre het werk geeft de kunst-evolutie van een modern auteur, die eerst verzen schrijft en later proza. Er komt dus van zelf heel wat in van mij zelven’Ga naar voetnoot1. Nu moet ik prof. Stuiveling nogeens tegenspreken als hij zegt: ‘Niet zijn leven is de inhoud ervan, en evenmin de reeks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn boeken, maar zijn schrijverschap in de opeenvolgende fasen van zijn ontwikkeling.’ Ik moet dan aannemen dat prof. Stuiveling die dingen uit elkaar weet te houden, maar niemand, ook Couperus niet, kan de ontwikkeling van zijn schrijverschap losmaken van zijn totale psychische ontwikkeling, en het boek zit dan ook vol introspectie, die niet met de artistieke ontwikkeling in verband staat. Het telkens cursief terugkerende leitmotiv ‘dat wat hij had gehad maar niet genoeg gewaardeerd’, dat het boek besluit als ‘en voor het eerst waardeerde hij’, heeft zesmaal betrekking op Aylva's verhouding tot andere mensen en eenmaal op zijn schrijverschap. En wat heeft de terecht bekende episode van Aylva's plotselinge terugkeer uit Italië omdat zijn moeder op sterven ligt, met zijn artistieke ontwikkeling te maken? Om maar een voorbeeld te noemen. Psyche en Fidessa. Voor wie er moeite mocht hebben met de interpretatie deze troost: Couperus schrijft in 1898 (verder ongedateerd) aan zijn uitgever L.J. Veen: ‘De menschen moeten het nu alleen niet al te diep opvatten: zoo diep is het heelemaal niet’Ga naar voetnoot1. Dit zou allerminst beletten dat hij geprojecteerd heeft, en op de ontdekking van dat verschijnsel heb ik zoëven gezinspeeld. Psyche heeft twee oudere zusters, de oudste is een allegorie van macht en rijkdom, de tweede is een allegorie van wijsbegeerte en wetenschap. En het kleintje, het nakomertje, dat aan geen van beider maatstaven voldoet, is de prinses van de naaktheid met de wieken, de vlindervleugeltjes waarmee zij machteloos fladdert ... de jonge dichter had geen vleugels die hem konden dragen. Ik citeer nu Couperus' vader uit zijn jeugdherinneringen - en jeugdherinneringen, vooral als ze telkens terugkomen, zijn geen toevalligheid -: (oudste zuster) ‘wat moet er van je worden, als je geen ambtenaar wil worden. Wij zijn altijd ambtenaar geweest in de familie. Er gaat niets boven het Binnenlandsch Bestuur op Java.’ (tweede zuster) ‘waarom werk je niet? waarom ben je zoo lui? waarom heb je zooveel onvoldoenden? Je moet maar van school af.’ - Al Psyche's verlangen gaat uit naar de Chimera, de Aspiratie, het gevleugelde paard dat haar naar de verten der Schoonheid schijnt te zullen dragen maar haar bij de Sfinx achterlaat. Van dat ogenblik af is de projectie voorbij, de schrijver begint met de gegevens van de uitgangssituatie een spel, de symboliek wordt verzonnen, cerebraal, onnatuurlijk. Psyche schreit een beek - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergelijk Piet Paaltjens' ‘brakke tranenplas’ - en Eros, die haar ten huwelijk wenst en nadert, drinkt eruit. In vergelijking hiermee is naar de verten vliegen op een gevleugeld paard natuurlijke, spontane - klassieke - symboliek. Couperus volgt in de verte Apuleius, maar aan het Christendom ontleent hij, bij de klassieke Bacchus c.s., een ascetische kluizenaar en aan de Hindoegodsdienst de wagen van Jaggernaut, en dat is nog lang niet de hele allegorische opmaak. Zijn taalgebruik is met deze overladen allegorie in overeenstemming. In Fidessa zie ik geen projectie en zeer weinig natuurlijke symboliek. In Langs Lijnen van Geleidelijkheid geeft Couperus voor het eerst een werkelijkheid die slechts tijdelijk en betrekkelijk zijn werkelijkheid is. Na zijn huwelijk in september 1891 schreef hij eerst Extaze af, daarna drie novellen, daarna een jaar niets, en dan in de eerste helft van 1893 Majesteit. Dan gaat hij op reis, schrijft in de winter 1893-'94 de Reisbrieven en denkt onderwijl over drie boeken: 1. een vervolg op Majesteit, 2. Metamorfoze, 3. Portretten, types en menschen op reis ontmoet. Dus drie soorten: fantasie, introspectie, realisme. Hij schrijft die boeken alle drie, Wereldvrede in 1895, Metamorfoze in 1896, en ofschoon hij in 1895 weer aan Veen schrijft over de Typen: portretten van menschen op reis ontmoet, schiet dit plan niet op: pas 4 jaar later, 11 juli 1899 komt ‘Ik prepareer een groote pensionroman’Ga naar voetnoot1 en in die 4 jaar waren na Hooge Troeven aan bod gekomen: Metamorfoze, Psyche en Fidessa. De pensionroman wordt Langs Lijnen van Geleidelijkheid, niet gaaf van structuur en van karakters maar toch een mijlpaal en met staaltjes van goed vakmanschap. Een mijlpaal, want na Eline Vere had hij geen mensengemeenschap meer beschreven en hij liep al 5 jaar rond met het plan om weer een realistisch boek te schrijven. Extaze en Metamorfoze waren bij uitstek introverte boeken, de koningsromans misschien een poging om weer andere mensen te beschrijven, maar de stof zo veraf gekozen dat de fantasie en niet de waarneming bij het schrijven functioneerde. In Psyche en Fidessa functioneert uitsluitend de fantasie en het realistische boek laat zich wachten. Geen wonder, want Couperus kende de wereld niet, en zolang hij in de knoop zat leerde hij die ook niet kennen. Als hij de aan wereldvrede vastzittende politieke, economische en militaire kwesties gekend had, zou daardoor zijn boek wel interessanter, maar geen beter kunstwerk geworden zijn. Maar hij had heel wat meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kans gehad, het ervan te maken. Het is gevaarlijk, niet door een ambt aan de realiteit gebonden te zijn. En van welk ambt wist Couperus iets? Van dat van resident, als hij bij een resident logeert en die hem helpt, zoals wij weten dat bij De stille Kracht het geval was. Het enige onderwerp waar Couperus ooit degelijke kennis over verzameld heeft - maar dat is even later - is de geschiedenis en de staatsinrichting, topografie en architectuur van Rome, speciaal in de keizertijd: wij danken er De Berg van Licht aan en de prachtige documentaire De Komedianten. Altijd op reis en dus geïsoleerd levende, beschikte Couperus eenvoudig niet over het materiaal voor een roman, zolang hij op de weg der inleving altijd zichzelf tegenkwam. Een mijlpaal is Langs Lijnen omdat hij er hier begint te komen via wat hij wèl buiten zichzelf kon observeren: typen en mensen in pensions ontmoet. Die worden gecombineerd met een liefdesgeschiedenis, waarin weer geestelijke en zinnelijke liefde tegenover elkaar staan. In Extaze was de geestelijke tot haar zenith opgevoerd, in dit boek de zinnelijke. Projectie zie ik niet, wel bewuste zelfuitbeelding in de geestelijke minnaar, maar alleen voorzover die een van de werkelijkheid afgekeerde, in het verleden van Rome en Renaissance opgaande artiest is. Over de vrouwelijke hoofdpersoon Cornélie is Couperus dadelijk nadat het boek verschenen was in discussie geraakt met Van Nouhuys, die haar m.i. terecht heterogeen en innerlijk tegenstrijdig genoemd had. Maar het was ook een nieuwe start. Cornélie is het eerste karakter dat weinig van Couperus zelf of met hem te maken heeft, en dat hij door inleving toch veelzijdig geschapen heeft. Tot nog toe waren Couperus' mensen òf van buitenaf geobserveerd - Quaerts, Emilie van Neerbrugge en Dolf den Bergh van vlakbij, de wereld van Eline Vere van verderaf - òf een groter of kleiner deel van hemzelf. Als die betrokkenheid ontbrak mislukte het boek: Wereldvrede, Hooge Troeven, Fidessa, Majesteit grotendeels en Psyche na haar aankomst bij de sfinx. Als de betrokkenheid er wel was mislukte er ook weleens een: Eene Illuzie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jaren der gerijptheid (1900-1906)Met Cornélie begint de rijke stroom figuren van De kleine Zielen en Van oude Menschen, die niet meer zo sterk met Couperus geladen en toch levend zijn, en over wie hij zijn grandioze verhalen schrijft. Couperus is gerijpt: zijn doortobben over het eigen probleem is als introspectie voorbij, en van de intimiderende machten schrijft hij zich vrij: het B.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op Java krijgt in De stille Kracht de eerste klap, de Haagse coterie in De Boeken der kleine Zielen en Van oude Menschen de tweede, en de allerhoogste vaderlijke instantie, Jahve, de derde. Dan barst Couperus los: in Dionyzos, De Berg van Licht en Aan den Weg der Vreugde, welk laatste boek hij zelf, zeer kenmerkend, een pendant van Extaze noemtGa naar voetnoot1, al leeft hier nu eindelijk de liefde vitaal en totaal en niet meer als ideëel ef sensueel extremum. En dan is het met het romanschrijven afgelopen. Wij zijn in 1906, waar een belangrijke lijn loopt in het patroon van zijn oeuvre. Het verminderde debiet ergo honorarium speelt wel een rol, het is zijn bewuste reden om ermee uit te scheiden, maar als hij nog dezelfde behoefte gehad had om van zich af te schrijven, had hij het hoogst-waarschijnlijk niet kunnen laten. Maar het wegvallen van die behoefte is hem misschien niet bewust geworden. In die paar jaren tussen 1900 en 1906 heeft Couperus, in een onovertroffen tempo, de boeken geschreven die nu, bij zijn herdenking, in de eerste plaats genoemd zijn en waarvan de tijdgenoten de voortreffelijkheid niet gezien hebben. Men kan zich afvragen of dit kan komen doordat de tijdgenoot diep ontlede en doorgronde karakters zocht en niet vond, terwijl wij de verhaler bewonderen die zonder ontleding de mensen kende uit hun verschijning, speciaal als lid van de samenleving, en ze met zeldzame vastheid van lijn tekende. Een Engels letterkundigeGa naar voetnoot2 heeft Couperus eens ‘a psychoanalist in art’ genoemd, maar dan moet hij toch wel de zelfafbeeldingen bedoelen. Karakteristiek voor zijn manier van observeren is deze plaats uit Terug in MünchenGa naar voetnoot3: ‘Deze mij zoo onbekende, Germaansche vrouwe-silhouet wekt mijne nieuwsgierigheid op. Want in Italië is mij alles bekend, en ik zal u, op niet meer dan het uiterlijk af, zeggen wie ons omringen. Ik onderscheid een prinses van de vrouw van een rijken auto-fabrikant en een cocotte-tweede-rang van een actricetje, dat weinig de planken betreedt. Hier weet ik niets meer. Naast mijn tafeltje zit een vrouw, met een jong-mensch: ik heb nauwelijks acht op hen geslagen; zij is in het zwart gekleed, smaakvol en dood-eenvoudig en haar hoed is bescheiden van excentriciteit. Plots | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreekt haar een andere heer aan, zonder bijna notitie te nemen van het gezeten blijvend jong-mensch; de ‘andere’ houdt hare hand gedurende vijf minuten gespreks, oog in oog en bijna mond aan mond, stevig vast ... en verlaat haar eindelijk, noode naar het schijnt, met nu een tik aan zijn hoed voor het strak beleefd, voor zich gestaard hebbend, jong-mensch. - Lezer, lach om mijn naïviteit, de naïviteit van den te veel verzuidelijkten psycholoog-romanschrijver, ‘kenner en doórziener der zielen’ ... maar ik zoû u voor geen millioen kunnen zeggen wie ‘zij’ is ... Eene huismoeder, een vrije vrouw, een artiste, een schilderes, een doktores, een ... cocotte?? Ik waag het u niet te zeggen. Ik weet het niet.’ De grootste en zeldzaamste gave van Couperus zou weleens kunnen zijn zijn vermogen om mensenmenigten te tekenen. Zijn start als prozaschrijver is al karakteristiek: ‘Men verdrong zich in de, tot kleedkamer ingerichte, eetzaal.’ Maar men lette niet alleen op de gezellige, zoals deze charades en bij voorbeeld de onweersbui op De Horze of de buitenpartij van de Verstraetens, maar ook op de geladene uit De kleine Zielen, de scène met de dove tantes aan het eind van boek I, de herrie op drie verdiepingen tegelijk terwijl de bruidsjapon van Emilie van Naghel bezorgd wordt; men denke vooral ook aan massale actie, zoals De Naumachie en, groter, de oproeren in de koningsromans en bovenal in De Berg van Licht, en, nog groter, de slag bij Salamis, de slag bij Arbela. Als ik moet zeggen wat alléén Couperus in ons land heeft gekund, zeg ik: dit èn het tegendeel, het ene moment met een of twee mensen, dat hij met één toverslag tot aanzijn roept: De Binocle. Couperus' grootheid als schrijver blijkt vooral na zijn rijping, in de tijd tussen 1900 en 1906. Daarna schrijft hij 2 jaar een aantal sonnetten en 10 jaar korte en enkele lange verhalen waaronder een historische romanGa naar voetnoot1; pas in 1919 komt hij weer tot groot werk: Iskander. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Halsstarrige symboliek: De vader- en de moederbeelden in Couperus' werkVoordat ik over dat boek spreek vraag ik uw aandacht voor de persevererende symboliek die in het oog valt als men Couperus' werk in zijn geheel overziet. Niet minder dan 8 maal schrijft hij een boek waarin twee werelden tegenover elkaar staan en elkaar al of niet met de wapens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestrijden, de ene een westelijke, gekenmerkt door strengheid, orde, plicht, de andere een oostelijke, gekenmerkt door genotsvervulling, irrationaliteit, geheimzinnigheid en de machtspositie van de moeder. Als hij aan de hand van historische of mythologische gegevens schrijft, kiest Couperus uit de vele mogelijkheden aldus; soms dikt hij bewijsbaar aan. In De stille Kracht strijdt de Hollandse resident, een man uit een stuk, met de Javaanse wereld; die krijgt hem kapot door zijn rationale zekerheid te ondermijnen met paranormale, zogenaamde stille krachten. Die worden gehanteerd door de hadji's, en de regent, maar het centrum is diens moeder. Dionyzos. Zoon van de westelijke vader, Zeus. Op de eerste bladzijde staat al in de vierde regel zonder noodzaak het woord ‘westen’, op dezelfde bladzijde volgt: ‘Van zijn vader Zeus zelve scheen de hoge goddelijkheid te stralen van zijn voorhoofd af.’ Dan gaat Dionyzos de wereld veroveren oostwaarts, hij overwint zelfs Rheia Kubele, de moeder van goden en bergen, de Grote Moeder, en trekt door tot de Oostelijke Poorten, de poorten van de Dageraad. In De Berg van Licht staat Rome tegenover Syrië, de jonge Syrische zonnepriester wordt keizer terwijl zijn grootmoeder de macht in handen houdt. Rome schudt deze pervers zinnelijke Oosterse heerschappij weer af uit naam van haar tradities, en geeft aan de opvolger de erenaam Severus. In De kleine Zielen is de grootmoeder het middelpunt van de familie; met haar dood eindigt het laatste der vier boeken. In Van oude Menschen is de Indische grootmoeder het middelpunt van de dramatiek van het boek; er is geen strijd, maar de voortdurende vrees voor de confrontatie, dus strijd, met de Haagse openbare mening en de justitie. Herakles mag niet naar het Oosten met de Argonauten, hij moet naar het Westen, de weg der boete. Als hij met de goden - hij is ook een zoon van Zeus - gebroken heeft, gaat hij naar het Oosten en wordt de slaaf van Omfale. In De Ongelukkige strijden de katholieke koningen van Aragon en Castilië tegen het Moorse Granada. De macht, altans de geestkracht aan Moorse zijde berust bij de koningen-moeder. En nu Xerxes. Dit geeft gelegenheid om de vreeswekkende moeder ad oculos te demonstreren, omdat met weinig citaten kan worden volstaan en Couperus' bronnen precies bekend zijn, zodat blijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe hij die onder de drang van zijn psychische gesteldheid vervormde. Hij vermeldt als bron Herodotos en gebruikt in de tekst Aischylos' Perzen. Atossa, Xerxes' moeder, komt volgens Pauly-Wissowa nergens anders voor. Bij Aischylos is zij vol bange verwachting met het koor, later vol weeklacht met het koor, zij offert, spreekt deemoedig met de schim van Dareios, zij vermaant het koor, dat haar zoon toch gehoorzaamd moet worden en zorgt voor een waardig gewaad voor hem. Couperus laat op de avond van Salamis Aischylos een heuvel beklimmen en rondzien over de baai van Eleusis; hij droomt dan met open ogen zijn Perzen en Xerxes' thuiskomst als vluchteling te Susa: ‘... En hij zag Atossa (...) hij zag haar immens, verpuurd, vergeestelijkt, ginds tusschen de amethisten en doorzichtige heuvelschermen met die schimmigheid van het paleis te Suza, doorzichtig zuilende, achter haar; hij zag haar van vorstelijkheid en van moederlijkheid godinnegroot gegroeid, hij zag haar tragisch, komen en, handen wringende, gaan, vol van zorg en onbegrepen droomen ...’ pas in dit laatste is de recente voortreffelijke opvoering onder Erik Vos' regie te herkennen, het overige is niet Aischylos maar Couperus. En te voren had hij Atossa geschilderd te midden van tientallen andere koninklijke weduwen, vrouwen en bijvrouwen, terwijl de schone was wordt uitgedeeld. Er is een vergissing met een zakdoek van Atossa: de zweep, die altijd voor haar op de divan ligt, knalt neer op de rug van de schuldige slavin. Tegen een slavin die in kokende marmelade gevallen is krijst zij ‘moet jij de marmelade bederven?’ en sloeg en sloeg. ‘Aan het kruis, met die stommeling!’ Ook dit is Couperus, want Aischylos heeft het over andere dingen en Herodotos zegt alleen ‘η γαρ Ατοσσα ειχε το παν κρατος.’Ga naar voetnoot1 Iskander, oorspronkelijk geheten Alexander en de Vrouwen. Hier is de tegenstelling West-Oost nogeens glorieus ontplooid. Alexander laat zich uitroepen tot zoon van de westelijke vader. Zijn eigen vader is dood en met zijn moeder leeft hij in onmin: hij weigert haar regentes over Macedonië te maken tijdens de Perzische veldtocht. Het Oosten, waarop hij het Westen wil wreken, wordt overwonnen en Dareios' moeder Sisygambis - de Oostelijke koningin-moeder dus - wordt Alexanders krijgsgevangene. Hij houdt haar en Dareios' vrouw en dochters in ere bij zich en zij gaat hem als een zoon liefhebben. Hoezeer Couperus de nadruk wenste te leggen op Alexanders morele ondergang in het Oosten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt al dadelijk uit twee dingen, het motto ‘et quem arma Persarum non fregerant vitia vicerunt’ en uit de kort en snel vertelde Indische veldtocht. Want daarin was Alexander ná door de ondeugden overwonnen te zijn toch weer groot, wat niet in Couperus' tendens paste. Er is in Iskander een teruggrijpen op oude onderwerpen, en het meest kenmerkend is de terugkeer, na 30 jaar, van de verderfelijke onman: Vincent, Bertie, Bagoas. Het is een prachtig boek, maar zwaar, het zwoegt naar het eind en heeft ineens niets meer van de lichtheid van de speelse meesterstukjes uit de onmiddellijk voorafgaande jaren: De Komedianten, De verliefde Ezel, De Ode en het begin van Xerxes. De West-Oost-symboliek is zeer nadrukkelijk aanwezig, de drang van de zoon van Zeus naar het Oosten is volkomen irrationeel. Het is een dwepend, dwangmatig hunkeren en voor het eerst sedert 1900 overwint het Oosten, de moederwereld waarin geen vreeswekkende maar een onderdanig liefhebbende moeder troont. De psychologische implicaties moeten wij vandaag laten rusten. Als men vervolgen als één telt en arabesken, novellen, legenden enz. niet meerekent omvat Couperus' oeuvre 28 boeken, romans en grote verhalen. Daarin komen 8 oostelijke moeders voor. En zo waar in Hooge Troeven nog een verbannen koningin-moeder die met haar zoon-regent allersluwst om de macht intrigeert: eindelijk een schakel tussen dit vreemde boekje en Couperus' overige werk! Maar nog talrijker zijn de dode vaders. Er zijn er 13 die als het boek begint dood zijn, 1 die in het boek vermoord wordt, 1 die moreel vernietigd wordt, 1 die niets van een vader maar alles van een grootvader heeft en geen rol speelt, 1 oude gezaghebber die vermoord wordt: is 17. Van die 17 behoren er 13 tot de westelijke wereld, 2 tot de oostelijke en 2 zijn buitengeografisch. Tweemaal is Zeus de vader, dus onsterfelijk (maar Herakles breekt, tijdelijk, met hem), eenmaal wordt God de Vader tot het inzicht gebracht dat Hij geen schepper maar een geschapene is. Is 20. Bij de overige 8 boeken is één roman, het laatste bevrijdingsboek Aan den Weg der Vreugde, verder zijn het Fidessa, Antiek Toerisme, De Komedianten, De verliefde Ezel, De Ode, Het zwevende Schaakbord en Het Snoer der Ontferming. Van deze 8 zonder vader dateert alleen Fidessa van voor Couperus' rijping-en-bevrijding. Zijn er dan geen levende vaders? Nauwelijks. Lot Pauws, in Van oude Menschen, heeft een aardige vader in leven, maar op een afstand want van zijn moeder gescheiden. Aan het slot, als Lot alleen blijft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt deze vader bij hem. Het hele boek draait evenwel om de moord op de vader van Anton, Harold, Daan en Thérèse, maar niettemin, gezien Lots centrale positie: ziehier een vader! Addys vader, in De kleine Zielen, is jongensachtiger dan zijn zoon en wordt ook telkens een kind genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De psychologie een onmisbare hulpwetenschap voor de literatuurkundeWelk standpunt zou een psycholoog uit de school van Freud tegenover dit complex van verschijnselen innemen? Hij zou zeggen: Couperus past deze symboliek dwangmatig toe, waarschijnlijk meestal onbewust. De oorsprong moet in de zeer vroege karakterontwikkeling liggen. Het feit dat hij de moeders als machtsfiguren kiest of ze er toe maakt, doet de vraag rijzen ten eerste: of het vrouwelijke element in zijn omgeving overmatig sterk vertegenwoordigd was, en ten tweede: of hij een overgevoelige, sensuele aanleg had die zich moeilijk heeft kunnen losmaken uit de lichamelijke koestering door de moeder waarmee ieder menseleven begint en die hij als nakomertje zonder mededinging van broers en zusters bezeten heeft, zodat zijn moeder vanzelf een strenge afweerhouding tegenover zijn agressieve tederheid moest aannemen. De associatie van de moeder met een genotvol Oosten kan waarschijnlijk verklaard worden uit het feit dat Indië in zijn vroege jeugd in Den Haag, door de wijze waarop de naaste omgeving erover sprak, een paradijs in de verte werd dat op zijn zo levendige verbeelding werkte, terwijl hij er later juist zijn puberteit heeft doorgebracht. Wat de vader betreft wijzen de later door hem opgeschreven kinderherinneringen eensluidend op afstand, kritiek en pas later op enig van die kritiek allerminst vrij gebleven contact en tenslotte op de ondanks kritische tegenstand van de vader gekozen letterkundige opleiding. Bovendien was er in de geschetste verhouding tot de moeder van het begin af een basis voor een negatieve houding tegenover de vader als concurrerend verdringer uit de moederlijke tederheid, èn was Couperus Sr. een sportieve, actieve realist. Men lette erop, dat identificatie met de verkeerde ouder, in casu de moeder, een van de voornaamste oorzaken van de seksuele inversie geacht wordt. Een volgeling van Jung, zoals Maud Bodkin, die dadelijk nader ter sprake komt, zou zich afvragen of het obstinate Oost-West-patroon een ‘archetypal pattern’ is: komt deze allegorie in de thesaurus metapho- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rarum veel meer voor? Zo ja, dan hebben wij te maken met een archetype, een aan alle mensen gemeenzaam ingeslepen patroon. Dat het telkens in de mythologie voorkomt, wijst in die richting. Het Oosten is altijd bakermat geweest: van verhuizende volken, van godsdiensten en secten, fabels, sprookjes enz. enz.; misschien spelen patriarchaat en matriarchaat een rol. Ik weet niet wie gelijk heeft, de Freudiaan of de Jungiaan; waarschijnlijk allebei want die individuele ontwikkeling kan in het archetype een klaarliggend patroon gevonden hebben. Hoe dit zij: voor het begrijpen van Couperus doet dit er niets toe. De symboliek zelf echter zeer zeker, ell zonder de psychoanalytische duiding zou men die alleen maar als iets raadselachtigs hebben kunnen constateren en beschrijven. Ik keer nu terug naar de vraag hoe het staat met de houding van de moderne literatuurwetenschap tegenover de psychologie als hulpwetenschap. Wie naar de luidste stemmen luistert kan de indruk krijgen dat er internationaal en vooral in de angelsaksische landen niet alleen een zeer nodig en nuttig gebod klinkt om teksten zo nauwkeurig te lezen dat zij meet geheimen prijsgeven dan men mogelijk heeft geacht, maar dat dit insluit een verwerping van de mogelijkheid dat kennis van het ontstaan van de tekst en van de innerlijke roerselen van de maker kan bijdragen tot het verstaan van het kunstwerk. Naar mijn mening is dit een overdrijving zoals nieuwe scholen meestal aankleeft, wel een gewenste correctie voor wie geneigd is het kunstwerk te vergeten door zijn aandacht te zeer te richten op de kunstenaar, maar in zijn exclusiviteit ten enenmale onjuist. Men vindt dit exclusivisme dan ook alleen bij een beperkte groep Amerikaanse schrijvers en niet in de veel als autoriteit geciteerde Theory of Literature van Wellek en Warren. Die heeft een goed hoofdstuk Literature and Psychology met een uitvoerige bibliografie, en oordeelt voorzichtig. In een recente publikatie in de Yale Review 1961/62 The main Trends of 20th-century Criticism zegt Wellek over Freud - een van de zes ‘main trends’ - weinig meer dan de traditionele algemeenheden en over zijn leerlingen en met name de toegepaste zielkunde heel weinig. Jones en Prescott vermeldt hij vrij terloops en dan Edmund Wilson die in The Wound and the Bow de freudiaanse methode ‘skilfully’ gebruikt heeft voor een psychologische interpretatie van het werk van Dickens en Kipling, zoals Herbert Read deed voor de verdediging van Shelley en de interpretatie van Wordsworth. Wellek vermeldt wel het tijdschrift Imago dat van 1912 tot 1938 in Duitsland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verscheen en gewijd was aan toegepaste psychologie, maar niet, dat dit sedert de oorlog in Amerika bloeiende is herleefd. Merkwaardigerwijze geeft Wellek aan het op Jung stoelende boek van Maud Bodkin, zoëven genoemd, Archetypal Patterns in PoetryGa naar voetnoot1 de positie van een afzonderlijke richting die hij vitaler noemt dan het New Criticism en in de Verenigde Staten de meest geslaagde poging om dat te vervangen. Dit is daarom zo verwonderlijk, omdat wij door dit nasporen van archetypische patronen wel zeer interessante verbanden leren doorzien, maar op het gebied van een andere wetenschap, de psychologische anthropologie of hoe wij dit vak moeten noemen. Maar het voert ons van de literatuurwetenschap af, wat de individuele psychologie naar mijn mening allerminst doet. Het kunstwerk uit zichzelf verklaren kan knap en verhelderend werk zijn. Maar zodra wij buiten het éne kunstwerk treden, houdt die techniek op ons te dienen. Waar krijgen wij antwoord op de vraag, waarom een schrijver persevereert, zoals Couperus voor 1906 zes maal, en waarom hij ineens zwijgt, zoals Racine, zoals Gezelle, en zoals Couperus als hedendaagse romanschrijver, en waarom hij ineens weer begint, maar anders? Hoe komt het dat het ene werk van een schrijver zoveel beter is dan het andere? Kan de obstinate thematiek en de obstinate symboliek van een schrijver, als hij ons dan niet mag interesseren, ons niets over zijn werk leren? en kunnen wij die symboliek begrijpen als wij hem niet kennen? Is het juist dat in ons land de antipsychologische richting zo sterk overweegt, dat wij op geen enkele manier in onze vaktijdschriften ingelicht worden omtrent hetgeen er in het buitenland op dit grensgebied, de toegepaste zielkunde, verschijnt?Ga naar voetnoot2 Alleen in de laatste 5 jaargangen van de Psychoanalytic Quarterly staan 21 artikels over schrijvers of werken van schrijvers, daarnaast zijn er over folklore, mythologie, het creatieve proces, over genres en motieven. De niet Engelstalige onder de besproken schrijvers zijn Tsjechov, St. Zweig, Sophocles, Homeros, Gogol, Schnitzler en Baudelaire. In de American Imago zitten de laatste 5 jaar ook ongeveer 25 dergelijke verhandelingen, de niet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engelse besproken schrijvers zijn Kafka, Hugo, de dichter van Tristan, Dostojevski, Gide, Aretino, Petronius, Aischylos, Th. Mann. Is het juist dat onze vakliteratuur net doet of dit alles niet bestaat, om nog van het Franse tijdschrift Psyché te zwijgen? En dan de monografieën: in ons land ken ik er drie van medische zijde: Kaas over Strindberg, Van Emde Boas over Shakespeare en Verbeek over Rimbaud. Dit najaar komt de eerste over een Nederlander: Rümke over Van Eeden. Het beste dat ik uit de laatste jaren ken is Ch. Mauron's L'inconscient dans l'oeuvre et la vie de RacineGa naar voetnoot1. Ik heb er nog nooit met iemand over kunnen spreken: men kende het niet. ‘Publié avec le concours du Centre National de la Recherche Scientifique’! Als men weet, hoe zwaar geladen van onuitgesproken betekenissen een tekst kan zijn, hoe kan men dan a priori de hulp afwijzen van een wetenschap die getoond heeft zoveel te begrijpen van het verzwegene? Als men iets zo moeilijk kenbaars tracht te kennen als de allerindividueelste schepping van een allerindividueelst artiest, hoe kan men dan a priori die unieke schepper en dat unieke ogenblik van de schepping níet willen kennen? Weet men dan zó zeker dat men kan bewijzen? Mijn standpunt is dat zeker niet. Mijn zekerheid groeit naarmate de convergentie toeneemt, niet alleen die van eigen interpretaties maar juist ook van interpretaties waartoe men langs verschillende wegen gekomen is. Hoe verschillender hoe liever. Ik wil graag getuige zijn van het intellectuele genoegen dat de ergocentrist beleeft als hem het zetten van de letters q.e.d. van tijd tot tijd ten deel valt en ik gun hem graag aandeel in het unieke geluksgevoel dat het schaarse beleven van de evidentie begeleidt. Ik eindig met een woord van een Franse geestverwant, Ernest Fraenkel: ‘Que le chercheur soit psychanaliste formé ou non, il s'agit pour lui dans tous les cas d'apprendre patiemment et de mûrir.’ Vooral dit laatste geldt niet alleen voor de psychologische biograaf, het geldt ook voor de stilistiek als school, en het heeft gegolden voor de grote kunstenaar Louis Couperus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van Couperus' romans en verhalen
|
|