X. Prijs der kritiek
De voorzitter vraagt aan de jaarvergadering het bestuur te machtigen, bijv. door middel van een nieuw wetsartikel van deze prijs een vaste traditie te maken. N.a.v. een opmerking van de heer Meyers legt de voorzitter er de nadruk op, dat het initiatief van deze prijs der kritiek is uitgegaan van de Maatschappij, dat zij ook de jury heeft benoemd en dat de samenwerking met de Vereniging voor de Propaganda van het Nederlandse Boek uitsluitend bestaat in de financiële bijdrage t.w. de helft van de uitgeloofde som van f. 1000.- en de organisatie van de festiviteiten tijdens de uitreiking in de Boekenweek. De heer Lehning stelt voor aan deze prijs de naam van Menno ter Braak te verbinden. De voorzitter antwoordt, dat die naam onder andere ook is genoemd bij de besprekingen in de boezem van het bestuur. Het bleek intussen niet zo gemakkelijk tot een eenstemmig besluit te komen, dat trouwens ook nog de goedkeuring van de samenwerkende Vereniging zou moeten wegdragen. Op de vraag van Mevr. Thijssen-Schoute, of het de bedoeling is, dat de Jaarvergadering achteraf de besluiten van het bestuur moet goedkeuren, antwoordt de voorzitter, dat het bestuur slechts voor één keer op eigen initiatief heeft gehandeld, maar dat het voor de toekomst streeft naar een wettelijke regeling. De hr. Bakhuizen van den Brink voelt weinig voor de instelling van alweer een nieuwe prijs. Voorts meent hij, dat een prijs van de Maatschappij alleen door de jaarvergadering na kennisneming van het juryrapport behoort te worden toegekend. Tenslotte oppert hij ook nog een aantal bezwaren van taalkundige en stilistische aard tegen de samenvatting van de toespraak van de voorzitter gehouden bij de eerste uitreiking van de prijs, zoals die is afgedrukt in de beschrijvingsbrief. Uit het verdere verloop der besprekingen, ontstaan n.a.v. het antwoord van de voorzitter op de bezwaren van de heer Bakhuizen van den Brink, blijkt dat er geen eenstemmigheid heerst onder de aanwezige leden t.a.v. de reglementering van deze prijs. Besloten wordt onder deze omstandigheden het bestuur op te dragen de zaak nog eens ernstig te overwegen en op de eerstvolgende jaarvergadering een gemotiveerd voorstel te doen.
Na het noenmaal in ‘De Doelen’ heropent de voorz. te 2.30 uur de vergadering. Ter inleiding van de spreker, Prof. Van Poelje herinnert hij aan diens bewonderenswaardige loopbaan, van onderwijzer tot secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en