VI. Financieel verslag
Op 4 juni 1958 hebben ondergetekenden, Prof. Mr. H.F.W.D. Fischer, lid, Prof. Dr. A.J.C. Rüter, lid van het Bestuur, daartoe aangezocht door het Bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een onderzoek ingesteld naar het beheer van de gelden van de Maatschappij over 1957.
Wij hebben bevonden, dat de ontvangsten en uitgaven in het kas boek door de kasstukken zijn gedekt en dat het saldo per 1 januari 1958, zijnde ƒ 9106,44, juist is en overeenkomt met het saldo der rekening en verantwoording over het jaar 1957, welke rekening en verantwoording in het daartoe bestemde register is ingeschreven. Ook de verantwoording van de gelden van het Vaste Fonds en van het Van der Hoogt Fonds, het Wijnaendts Francken Fonds en het Fonds Kosten Eigen Uitgaven werden in orde bevonden.
In verband met een en ander geven de ondergetekenden de ledenvergadering in overweging de penningmeester décharge te verlenen van het door hem in 1957 gevoerde beleid. De ondergetekenden wensen hieraan de volgende opmerkingen toe te voegen:
De jaarlijkse reservering voor de prijs Meesterschap is ook thans weer geschied, zodat die reservering inclusief rente thans ƒ 612,75 bedraagt. De in het Financieel Verslag van 1956 (Jaarboek 1956-57 blz. 127) gemaakte opmerking over de overschrijvingen van 10% naar het Fonds Kosten Eigen Uitgaven wordt hier herhaald.
Ondergetekenden achten het bedrag van ƒ 906,12 voor de onkosten