Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1954-1955
(1954-1955)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Verslag van de jaarvergadering te Leiden 14 juni 1955De beschrijvingsbrief luidde:
Leiden, Mei 1955 M.
Het Bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde nodigt U uit tot het bijwonen van de jaarvergadering op
Dinsdag de 14de Juni 1955 te Leiden in het Academiegebouw, Zaal XI, Rapenburg 73. Aanvang 10.30 uur
De orde der werkzaamheden is als volgt: I. Opening van de vergadering door de voorzitter, de heer Dr P. Minderaa. II. Verslag van de staat der Maatschappij en van haar belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het jaar 1954/1955. III. Verslag van de staat der Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën gedurende hetzelfde tijdsverloop. IV. Verslag van de staat der Afdeling voor de Zuid-Oostelijke Provinciën gedurende hetzelfde tijdsverloop. V. Verslag van de staat der bibliotheek gedurende hetzelfde tijdsverloop. VI. Verslag omtrent de rekening en verantwoording van de penningmeester. VII. Overzicht van de verslagen der vaste commissies. VIII. Bekendmaking van de uitslag der stemming over de te benoemen leden (zie bijlagen). Ieder gewoon lid is gerechtigd, zijn stem uit te brengen omtrent de vraag welke leden worden benoemd. Zij die van dat recht gebruik maken, zorgen dat het hun nevens de candidatenlijst toegezonden stembiljet, duidelijk ingevuld en met hun naam ondertekend, uiterlijk 24 uur voor de aanvang der jaarvergadering is ingekomen bij de secretaris op straffe van nietigheid van het desbetreffende stembiljet. Een in de voorafgaande maandvergadering te benoemen commissie van leden maakt de uitslag der stemming de avond tevoren op, en deelt die aan de vergadering mede (art. 9 der Wet). IX. Stemming over de toekenning van de prijs van aanmoediging, genaamd Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs, voor de periode 1954/'55 (zie bijlage). X. Mededeling over de toekenning van de ‘Dr Wijnaendts Francken-prijs’, voor de periode 1951 t/m 1954 (biografie en cultuurgeschiedenis) (zie bijlage).
Noenmaal in Café-Restaurant ‘De Doelen’, Rapenburg 2.
XI. Voordracht door Dr G.G. Kloeke over:
TAALVERSCHEIDENHEID EN -UNIFORMITEIT (met lichtbeelden)
XII. Voorstellen tot Wetswijziging (zie onder 1)). | |
[pagina 169]
| |
XIII. Vaststelling van de jaarlijkse bijdrage (art. 13 der Wet). Het bestuur stelt voor deze te handhaven op ƒ 10.-. XIV. Verkiezing van vier bestuursleden (art. 24 der Wet; zie het bijgevoegde stembiljet). XV. Verkiezing van leden in vaste commissies (art. 53 der Wet; zie het bijgevoegde stembiljet). XVI. Voorstel van het bestuur tot dispensatie van art. 60/3 der Wet (zie onder 2)). XVII. Verkiezing van een voorzitter. XVIII. Rondvraag. (XII 1)) Het bestuur stelt voor aan art. 7 een tweede lid toe te voegen luidende: ‘Het bestuur is bevoegd bij eenstemmigheid een candidatuur voor het lidmaatschap te weigeren, indien die niet in overeenstemming is met art. 4’, in art. 15 (‘Het bestuur kan per jaar in het geheel ten hoogste tien leden benoemen, gewone en buitengewone tezamen gerekend’) tien te wijzigen in twintig en in art. 54, 1 (‘De Commissie van Advies aangaande de Belangen der Maatschappij in België bestaat uit vijf leden’) vijf te wijzigen in tenminste vijf. (XVI 2)) Art. 60/3 luidt: ‘Op de begroting wordt elk jaar een bedrag, vertegenwoordigende ten minste 10 procent der jaarlijkse inkomsten, uitgetrokken voor de eigen uitgaven der Maatschappij, ongerekend het bedrag, dat daartoe uit het Fonds beschikbaar wordt gesteld’.
Aanwezig zijn 82 leden.
Nadat in de receptiekamers van het universiteitsgebouw een kop koffie was genoten, opende de voorzitter, Prof. Dr P. Minderaa even vóór elven de vergadering. In zijn welkomstwoord begroet hij in het bijzonder de heer Schoeman, vertegenwoordiger van de ambassadeur van Zuid-Afrika, en de Leidse burgemeester. Een aantal internationale congressen, te houden in het begin van September, maakten het onwenselijk de jaarvergadering opnieuw in die tijd uit te schrijven; thans zijn echter vele letterkundigen tot hun spijt verhinderd aanwezig te zijn door hun deelname aan het P.E.N.-congres te Weenen. Het als van ouds in Juni vergaderen betekent echter geenszins, dat het bestuur principieel van een samenroepen in September is teruggekomen. De vergadering hoort staande de namen aan van de 20 leden, die in het afgelopen jaar door de dood weggenomen zijn, terwijl de voorzitter aan de beide laatstoverledenen, die nog op geen maandvergadering herdacht konden worden, woorden van eerbiedige waardering uit. Overleden zijn: Th. B. van Lelyveld, Dr W. van den Ent, Ir D.J. Kruytbosch, Dalmatius van Heel O.F.M., Mr. A.T. Vos, E. Gobée, Dr L.A.J. Burgersdijk, G.C.E. Crone, J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, H.T. Damsté, Mej. Dr S. Hofker, Mr P.A. Pijnacker Hordijk, Dr Gerlach Royen O.F.M., B.L. Hijmans, Ir Is. P. de Vooys, | |
[pagina 170]
| |
Dr E.C.G. Brünner, Dr R.H. Woltjer, Dr Ph. C. Visser, Dr J. Clay en C.H. de Goeje. Een terugblik op het afgesloten verenigingsjaar stemt de voorzitter tot dankbare tevredenheid, maar ook tot verontrusting. De interne werkzaamheden hadden hun geregeld verloop. Dank wordt gebracht aan de leden, die in de maandvergaderingen en op de bijeenkomsten der afdelingen en der vaste commissies onbaatzuchtig de vruchten van hun inzicht en studie te genieten gaven. Teleurstellend was echter, dat, althans op de maandvergaderingen het gemiddeld aantal der aanwezige leden na de belangrijke stijging in het voorgaande jaar weer enigszins terugliep. Al waren daarvoor wel oorzaken aan te wijzen, de voorzitter doet een beroep op de leden niet lichtvaardig deze gelegenheid - door de samenstelling der Maatschappij uniek - te laten voorbijgaan zichzelf door de kennis van anderen te verrijken en een eigen bijdrage te geven in de gedachtenwisseling. Vervolgens wijst hij op een aantal symptomen van levenskracht: de herdruk der vernieuwde wet, het gereedmaken van een register op de levensberichten, de reeks nieuw verschenen werken in de drie series der Zwolse drukken, voor- of onder auspiciën van de Maatschappij uitgegeven, het genomen initiatief voor de nationale viering van Wolff en Deken, de oprichting tezamen met anderen van de Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk, de tentoonstellingen ingericht bij het feest van tien jaar vrijheid en bij de herdenking van Piet Paaltjens en de uitgegeven rijmprent. Het contact met de Zuid-Afrikaanse leden werd vooral dank zij het erelid Oudschans Dentz gelukkig onderhouden, dat met de Belgische leden is nog voor verbetering vatbaar, maar gaat de daartoe ingestelde commissie oprecht ter harte. Een somberder toon moet de heer Minderaa aanslaan als hij spreekt over de financiële toestand. Een lichtpunt was, dat thans van vele Belgische leden de contributies weer binnenkwamen; meer Nederlandse leden dan zij voor wie het bittere noodzaak was, zijn echter, euphemistisch gezegd, in de voldoening van hun contributieplicht nog steeds wispelturig. Noch de Belgische bijdragen, noch de bezuinigingen konden verhinderen, dat de Maatschappij de inkomsten mist om zich te ontplooien zoals haar doelstellingen vragen. Allerlei desiderata blijven pia d.w.z. idiëele, maar onvervulde verlangens. Door het uit bezuiniging opgeven van een eigen home zijn bestuur en vaste commissies voor hun | |
[pagina 171]
| |
vergaderingen aangewezen op de zeer gewaardeerde gastvrijheid van de bibliothecaris. Uiterst voorzichtig moet gehandeld worden bij de opzet van het Jaarboek, jaar op jaar moet dispensatie gevraagd worden van de uitvoering van art. 60, 3. Maar het meest lijdt van de bekrompenheid der middelen de bibliotheek, voor de aanschaf van nieuwe werken is jaarlijks niet meer ter beschikking dan menige gewone particuliere boekerij eist. Met nadruk zeide de voorzitter: ‘Ik mag u niet verhelen, dat het bestuur pijnlijk verbaasd is, dat op de herhaalde aanvrage om subsidie voor het onderscheiden werk der Maatschappij een afwijzend antwoord werd ontvangen, hoewel wij weten, dat de minister velerlei cultureel werk gaarne steunt en daarvoor thans ook meer armslag heeft. Het is niet name ten opzichte van de bibliotheek toch duidelijk, dat deze niet van een bescheiden percentage van de contributies der leden kan bestaan. Wil men dan een zo rijk cultuurinstituut, als de bibliotheek door de zorg der vaderen is geworden, een voortgaande ontwikkeling onthouden? Ik stel deze vraag met opzet openlijk en ik hoop, dat zij ver resonneert’. In dit verband geeft de heer Minderaa uitdrukking aan zijn erkentelijkheid voor de toezending door vele uitgevers van hun nieuwe publicaties en herinnert hij de leden dringend aan de goede oude gewoonte om van eigen geschriften bij verschijnen een exemplaar voor de bibliotheek af te staan. Tenslotte wijst hij op de te weinig benutte kans de geldmiddelen te versterken door het benoemen van begunstigers volgens art. 6. Nu men roemt op onze herkregen welvaart, mag worden verondersteld, dat verscheidenen, die zulk een benoeming waardig zijn, con amore op deze wijze de Maatschappij zullen willen steunen. De leden worden opgewekt candidaten daarvoor bij het bestuur aan te bevelen. Dat de Maatschappij zich niet beperkt tot eigen interne aangelegenheden, maar op de bres wil staan voor alle culturele belangen, die haar raken, bleek herhaaldelijk in het verleden en opnieuw dit jaar bij de oprichting der Stichting voor vertalingen van Nederlands letterkundig werk. De taak die deze Stichting op zich neemt bood de heer Minderaa de stof voor enige beschouwingen in het niet-zakelijk deel zijner rede. Na zijn oprechte dank te hebben betuigd voor het vertrouwen hem drie jaren als voorzitter geschonken en in het bijzonder voor de gelukkige samenwerking met zijn medebestuursleden, gaat hij over tot zijn voordracht: | |
[pagina 172]
| |
Het vertalen van Poëzie (zie blz. 15). |
|