in overeenstemming zijn met de aanwezige kassaldi en de beleggingen bij de Leidsche Spaarbank.
Terwijl het kassaldo van de algemene rekening op 1 Januari ƒ 3950,- bedroeg, was dit op 1 Januari 1950 gestegen tot ƒ 4332,-, welk bedrag vermoedelijk voldoende zal zijn voor de bekostiging van de samengevoegde Jaarboeken 1947-1948 en 1948-1949, waardoor het geraamde tekort op de begroting over het jaar 1950 ad ƒ 3095,- kan worden ondervangen. Tot dit gunstige resultaat hebben in belangrijke mate een belangrijke stijging van de contributies en de maatregel om het Jaarboek in een tweejaarlijkse uitgave te doen verschijnen bijgedragen. Wel is waar vertoont de post kosten van het bureau van den secretaris een uitgave van ongeveer ƒ 450,- boven de begroting, doch daartegenover staat een bezuiniging van ongeveer hetzelfde bedrag op de kosten van de Jaarvergadering en reis- en representatiekosten van het bestuur. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de financiële positie van de Maatschappij is verbeterd.
Ten slotte merkt de commissie op dat het in 1948 uit het Vaste Fonds aan het van der Hoogt-fonds geleende bedrag van ƒ 500,- is gerestitueerd.
Zij geeft de Jaarvergadering in overweging, de rekening en verantwoording van den Penningmeester over het jaar 1949 goed te keuren en hem te dechargeren over het gevoerde beheer.
De commissie meent dat er alle aanleiding bestaat om de Penningmeester te feliciteren met de gunstige resultaten van het door hem gevoerde financiële beheer.
Onder dankzegging voor het moeilijke werk, dat hij met veel inzicht heeft verricht, wordt de penningmeester vervolgens gedechargeerd.