[XVI.] Dr Wijnaendts Francken-prijs
XVI. Dr A.A. van Rijnbach leest vervolgens het verslag van de Commissie voor de Dr Wijnaendts Francken-prijs voor:
In de Commissie voor de toekenning van de Dr Wijnaendts Francken-prijs in 1949 hadden, nadat in enige tussentijdse vacatures was voorzien, zitting de heren Asselbergs, Minderaa, Mout, Noordenbos en Van Rijnbach. Volgens het Reglement kwamen ditmaal in aanmerking werken op het gebied van de essay en de literaire critiek. De betekenis die in dit verband aan het woord essay moet worden toegekend, is niet zeer duidelijk, doch wordt enigszins begrensd door de onderwerpen, die ditmaal uitgesloten waren, nl. de biographie en de geschiedenis. Uit het groot aantal geschriften, in de jaren 1945-1948 verschenen, werd met algemeen goedvinden een viertal in een nadere beoordeling betrokken, nl. Drie dichteressen van ds. Brakel Buijs, de Karaktertrekken der Nederlandse letterkunde van Dr N.A. Donkersloot, Amor fati van Mr Abel J. Herzberg en het Avontuur van den geest van Matthijs Vermeulen. Het resultaat was dat besloten werd aan het Bestuur ter bekroning voor te dragen het werk van Mr Herzberg. Diens ‘Amor fati. Zeven opstellen over Bergen-Belsen’, hoewel volgens de schrijver ‘min of meer toevallig en los van elkander geschreven’, hebben toch voldoende onderlinge samenhang om als één essay beschouwd te worden. Hoewel de schrijver zegt dat zijn werk uiteraard subjectief is, moet juist als de grote verdienste er van gewaardeerd worden het streven naar objectiviteit en de waardige toon, waarmee hij die zelf al het leed en de vernedering, die in Bergen-Belsen het lot der gevangenen was, aan den lijve ondervonden had, de ‘feiten, toestanden en stemmingen in de concentratiekampen’ beschreven heeft om te dienen als een waarschuwing voor ‘datgene waartoe de mensch in staat is en waartoe hij als men niet oppast, kan worden gebracht’.
Door een enthousiast applaus geeft de Vergadering haar instemming met de bekroning te kennen.