Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1948-1949
(1948-1949)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
volge art. 58 der Wet, toe te voegen aan de gewone inkomsten der Maatschappij geeft aanleiding tot een langdurig debat. De heer H.F. Damsté merkt op, dat dit voorstel in strijd met de Wet is. Wanneer de voorzitter meedeelt, dat het bestuur het besluit betreurt, doch dat het hier een noodzakelijke maatregel betreft, wijst de heer Damsté, dat door de Wetswijziging van 1946, waarbij aan artikel 77 een tweede lid is toegevoegd, dat de Jaarlijkse Vergadering het recht verleent in zeer bijzondere gevallen tot vervreemding van een deel van het kapitaal te besluiten, het Fonds onvast is geworden en er aldus wel een middel gevonden kan worden om langs een omweg, doch niet in strijd met de Wet, de voorgestelde procedure te voltrekken. De heer Donkersloot vraagt of het betreffende agenda-punt alleen als een overweging uit geldgebrek beschouwd moet worden, of was er geen auteur, die voor de prijs in aanmerking kwam. Hij verklaart zich in ieder geval voor een toekenning. De heer Idenburg wijst in zijn antwoord op het deficit van ƒ 2100.- op een totaalbudget van ƒ 10.000. Er is dus een dwingende noodzaak, wil althans de Maatschappij zeer belangrijke handelingen en uitingen onveranderd in de toekomst plaats laten vinden. De leden moeten niet vergeten, dat de contributie niet verhoogd is, wat elders in de meeste gevallen wel is geschied. Het bestuur heeft hiertoe besloten terwille van het grote aantal minder kapitaalkrachtige leden der Maatschappij. De heer Wille vraagt zich af of het bestuur zich wel voldoende op de hoogte heeft gesteld van de diverse mogelijkheden tot bezuiniging. Hij wijst in dit verband op de Levensberichten en op de nadelen van het gebonden zijn aan een bepaalde uitgever. Hij meent, dat de uitgaven der Maatschappij op goedkopere wijze zouden kunnen worden verzorgd. In zijn repliek wijst de voorzitter op het belang van de Levensberichten uit wetenschappelijk oogpunt en bovendien zal het ieder opgevallen zijn, dat naar verkorting van deze berichten wordt gestreefd en dat de omvang van het Jaarboek als geheel reeds aanzienlijk kleiner is. Aan alle onkosten is in ruime mate aandacht besteed, een deskundige heeft het bestuur van advies gediend en de Firma Brill heeft een reductie willen bewilligen. De heer Van der Pluym is het met de heer Donkersloot eens; het betreft hier een ere-kwestie. Anderzijds begrijpt hij de moeilijkheden van de Maatschappij en daarom bepleit hij de toekenning van de prijs als een platonische geste. De heer Stuiveling is het ook met de heer Donkersloot eens en hij meent, dat | |
[pagina 266]
| |
de Maatschappij nauwelijks met een bedrag van ƒ 1000.- geholpen is. Dit is geen oplossing voor de financiële moeilijkheden. De inkomsten en uitgaven moeten in een beter evenwicht gebracht worden. Hij beveelt een verzoek om subsidie bij het Prins Bernhard-fonds aan. Hij is tegen het voorstel van de heer Wille tot verdere inkorting van de Levensberichten, doch hij zou ze willen scheiden van de Verslagen, die b.v. in zeer beknopte vorm gestencild aan de leden toegestuurd zouden kunnen worden. De heer Donkersloot wijst erop, dat hij een vraag gesteld heeft en geen voorstel gedaan. Nogmaals vraagt hij zich af, of de vergadering het recht heeft van de Wet af te wijken. Hij verklaart begrip te hebben voor de moeilijke omstandigheden, waarin de Maatschappij zich bevindt, problemen, die de leden niet kunnen overzien, doch desniettemin is hij tegen de door het bestuur voorgestelde oplossing. Is er geen ‘meester’ te vinden, dan bepleit hij de storting van het bedrag in het fonds voor de nabestaanden van schrijvers. Dit voorstel wordt met applaus begroet. Het bestuur verklaart zich vervolgens bereid als nog de prijs toe te kennen. Nadat de voorzitter bij herhaling gewezen heeft op maatregelen die ter verbetering van de financiële toestand zijn genomen en een algehele bezuinigings-campagne in het vooruitzicht heeft gesteld, brengt hij het volgende agenda-punt ter sprake. |
|