[XII.] Dr Wynaendts Francken-prijs
XII. De heer Bijvanck deelt de voordracht voor den Wynaendts Francken-prijs mede, welke door het Bestuur is aanvaard.
De taak der Commissie was aan te wijzen het, naar haar oordeel, beste werk op het gebied van biographie en cultuurgeschiedenis in Nederlandsch proza geschreven en in de jaren 1935/'38 in druk verschenen.
De Commissie bracht ruim twintig werken bijeen, die in dit kader schenen te passen, doch zij moest vele en belangrijke daaronder weer ter zijde leggen, die hetzij niet voltooid, hetzij door de samenwerking van verschillende auteurs waren ontstaan; want te dien aanzien volgde ook deze Commissie de regels, waardoor de eerste Commissie zich heeft laten leiden.
Een dozijn werken bleef toen over. Bij nadere schifting viel de helft daarvan af. Na een schriftelijke en mondelinge waardeering van dit zestal, werd wederom de helft ter zijde gelegd en bleven de volgende drie werken over:
M.D. Ozinga, Daniel Marot, de schepper van den Hollandschen Lodewijk XIV stijl (1938);
Ferd. Sassen, Geschiedenis van de Wijsbegeerte in vijf deelen met verschillende titels, eindigend met Wijsbegeerte van onzen Tijd (1938);
C.W. Lunsingh Scheurleer, Grieksche Ceramiek (1936).
De beide laatste vatten, elk op zijn bijzonder gebied, een rijk feitenmateriaal samen, nieuw gegroepeerd naar eigen inzicht en met meesterschap beschreven.
Het werk van prof. Sassen verrijkt onze litteratuur met een modern overzicht der Europeesche Wijsbegeerte, dat Nederland te lang moest ontberen. Dit werk, waarvan vooral het laatste deel bewondering afdwingt, heeft echter overeenkomstig den opzet meer het karakter van een handboek en niet zoo zeer van een zelfstandig werk van cultuurgeschiedenis.
Ook het boek van prof. Lunsingh Scheurleer brengt iets nieuws en niet alleen voor Nederland; een zoo uitvoerige beschrijving van de Grieksche ceramiek bestond nog niet. Een der beste kenners heeft die tot stand gebracht in deze van indrukwekkende kennis en fijnen aesthetischen zin getuigende groepeering en beschrijving. Maar, zooals zulk een werk krachtens zijn wezen moet zijn, blijft het voor een groot deel althans, een min of meer uitvoerige opsomming. Een samenvattend stuk cultuurgeschiedenis wordt hier niet geboden.
De Commissie heeft gemeend, dat een bekroning van een dezer beide werken niet ten volle zou beantwoorden aan de bedoeling van de prijsvraag.
Het werk van dr Ozinga is te beschouwen als een der belangrijkste prestatiën uit de Nederlandsche historische litteratuur der laatste vier jaren.
Het beantwoordt aan het dubbele doel, waarmede de tweede reeks van den Wynaendts