In de op Dinsdagavond 13 Juni 1933 gehouden bijeenkomst, waartoe waren uitgenoodigd alle leden van de Maatschappij, leverde Jhr Dr E. van Nispen tot Sevenaer een ‘Bijdrage tot de studie van den kasteelenbouw in Nederland tot omtrent het jaar 1300.’
Als bronnen voor de burchtkunde noemde spr. bouwwerken, afbeeldingen en archivalische bronnen.
Maar naar de thans aangetroffen bouwwerken kan omtrent hun oorspronkelijken staat niet veel worden geoordeeld. De tand des tijds, oorlogen, belegeringen, moderniseeringen en vaak zonder piëteit verrichte restauraties, - door al zulke invloeden spreken de bouwwerken die over zijn, niet meer de taal van eeuwen her, doch meestal een gekunsteld dialect vol uitheemsche accenten.
Afbeeldingen leeren ons veel omtrent vroegere stadia maar niet nopens den oorspronkelijken staat.
En archivalische bronnen, daaruit valt niet dan moeilijk en ten koste van veel tijd te putten, en dan vindt men niet steeds wat men zou wenschen.
Zoo is de kennis omtrent onze Nederlandsche kasteelen dan nog maar zeer gering. Staat soms de genealogie der bewoners ongeveer vast, - nopens den tijd der stichting en den persoon van den stichter tasten wij dan nog gemeenlijk in het duister.
In de vroegste middeleeuwen vielen er reeds twee bouwtypen te onderscheiden: de residentie: 't hof, de zaal; en 't fort: de burcht.
Het eerste type werd ook in Nederland aangetroffen. De zaal, sala, bestaat voort in den geografischen naam Netersel vermoedelijk (Nederzaale), en in meer andere namen.
Ook de Hunnenschans bij Uddel heeft een sale gehad.
In den na-Karolingischen tijd deed vrees voor de Noormannen heel kasteelen bouwen: forten, torens, vermoedelijk nog naar Romeinsch voorbeeld. De afmetingen waren normaal 10 bij 10, en zij werden gebouwd aanvankelijk van hout, later van steen, in ons vlakke land op kunstmatige heuvels, verkregen van de bij het graven van een ringgracht opgeworpen aarde.
Van de geschiedenis van den burchtheuvel Wijnantsrade is vrij wat bekend. In 1342 werd Her Winant van Rode, Ritter, beleend met het ‘goyt zu Nuwenberch’: de ‘fortreche’ lag dus op een heuvel. In de latere stukken ziet men dan geleidelijk de naam Winantsrode-Wynantsrade worden.
Het ‘berg’ in die namen beteekent soms heuvel, soms burcht, en soms was 't zoo het een als 't ander, wat spr. demonstreert aan den naam Weerdenberch - Waardenburg.
Uit een kroniek van de heeren van Weerdenburg blijkt, dat omstreeks 1265 werd opgericht een houten sterkte, een toren; dat de toren in 1283 werd uitgebreid met een hoofdgebouw en een ronden toren, waarschijnlijk van steen, waarna in 1355 Johan de Koc bouwde een grooten vierkanten toren met ringmuur. De houten sterkte zal toen wel buiten gebruik zijn geraakt.