passenden volksjongen. Dit huwelijk brengt haar, juist door een betrekkelijk geluk, in een staat van uitzichtlooze levens-onverschilligheid, waar zich haar natuur niet bij kan aanpassen. Langzaamaan wordt het ontwakend hart dezer ‘vreemdelinge zonder verleden’ op een persoonlijke toekomst ingesteld. Eén oogenblik ontbrandt een sterker genegenheid tusschen haar en den bisschop, maar als zij bemerkt, dat hij zich meer gaat onttrekken naarmate zij meer verwachtingen in hem stelt, geeft zij ook dit houvast gewonnen en verlaat in den nacht, in de wagen van een bevriend vrachtrijder, onder het dekzeil verborgen, heimelijk het oude stadje. Met deze stille vlucht naar Rome eindigt dit boek, en wij voelen dat een ontembare zielskracht zich voor het eerst in een luisterend lichaam bevrijd heeft aangesloten bij haar eigenlijke bestemming.
De Commissie heeft éen-stemmig tot voordracht ter bekroning van dit boek besloten. Zij acht zich gelukkig een werk aan te wijzen, dat in dit eerste deel reeds voldoening brengt, en dat, door de toezegging der vervolgdeelen, haar in staat stelt een toekomst op de meest directe manier met het gezag eener onderscheiding aan te moedigen.
Voordracht voor wat betreft den ‘Mei-prijs’.
‘Rembrandt’ van Theun de Vries is in sommige opzichten een zeer verheugende verschijning in onze litteratuur. Het boek is allereerst een gelukkig teeken van ‘hervonden werkmanschap’ bij onze jongere schrijvers. Met groote liefde en onvermoeiden ijver heeft deze jonge schrijver een uitgebreid complex van leven aangezien en getracht het in al zijn facetten te beschrijven: Rembrandt, zijn moeiten en de langzame ondergang van zijn leven, waaruit de geest steeds glanzender omhoog stijgt; zijn vrouw Hendrikje Stoffels en haar eenvoudige liefde; zijn zoon Titus, die in het middelpunt van het verhaal staat, en diens noodlot groote droomen te hebben medegekregen en niet, als de vader, de kracht ze in het leven, of de kunst, te kunnen verwerkelijken. Daar omheen het kleurige en bewogen leven van onze 17de eeuw, de pracht der Amsterdamsche grachten, door de Vries met bijna hartstochtelijke toewijding beschreven in alle wisselingen van licht en atmosfeer, in een staalharden winter, onder den ritselenden lenteregen, bij het rustige zomerzonlicht, de botheid der kleine menschen, die in alle tijden onveranderlijk is, de giftige jaloezie der schilders, en Rembrandt's langzame vervreemding van een tijd, die het instinct voor de groote waarden van het leven begint te verliezen, en waarin de vervlakking der achttiende eeuw zich reeds duidelijk aankondigt. Dat een jong schrijver in Holland dit rijk en prachtig onderwerp heeft durven aanvatten, dat hij het initiatief nam ons groot verleden op nieuwe wijze te herdroomen, en dit deed met deze toewijding, dit talent, deze intuïtie voor diepe zielsprocessen in kunstenaars-