bay’ (15 Nov. 1688), waarvan Macaulay zulk een treffende beschrijving gegeven heeft, en waarvan de herinnering ook is bewaard in de drie fraaie platen van den ester Romeyn de Hooghe. Die drie platen vertoonende en met behulp van een kaart van de Noordzee en het Kanaal en van een serie prentbriefkaarten van het terrein om Torbay heen, beschreef spreker de geschiedenis van dien roemrijken tocht, 26 October begonnen, toen de Prins, eerst van de Staten en daarna van prinses Mary, het bewogen afscheid nam, zoo goed door Fruin beschreven, tot zijn aankomst te Londen op 28 December, aan het hoofd van zijn troepen.
Spreker bracht in herinnering de verschillende, romantische episoden, die de zeetocht opleverde, welke, naar de beschouwing onzer vaderen, begunstigd werd door den ‘protestantschen wind’. Hartelijk was op 15 November de verwelkoming door de bevolking, in geestdrift gebracht door een gevoel van dankbaarheid; heel anders was daarentegen de houding van den landadel van Devonshire; de toenadering was aarzelend en langzaam en de houding op de bijeenkomst in Exeter, op 22 Nov., zoo lauw, dat de ergernis van Prins Willem werd gaande gemaakt. Diens voortgaan was daardoor dubbel voorzichtig; de afval van den koning nam echter steeds meer toe. Spreker besprak de houding van Jacob II, zijn vlucht en tijdelijken terugkeer en ten slotte den intocht van Willem III, die de feitelijke voltooiing bracht van de Engelsche revolutie. De stadhouder kon daarin de zegepraal zien van zijn staatsmanskunst en niet minder van zijn voortreffelijk beleid aan het hoofd van het Hollandsche landingsleger, dat, zooals het in onze eigen taal op pet standbeeld, ter plaatse van de landing opgericht, te lezen staat: ‘Engelands vrijheid’ kwam ‘herstellen’. Het is slechts jammer, dat dit standbeeld aan de ‘beach’ van Brixham zoo akelig leelijk is!
De heeren C.J. Wynaendts Francken en W.S. Unger, die eenige opmerkingen maakten, werden door den spreker beantwoord.
De tweede spreker was de heer J. Lindeboom, met een voordracht over ‘Het oudste Sociniaansche propaganda-geschrift in Nederland?’
Na aandacht te hebben gevraagd voor het vraagteeken in den titel, deed spreker eerst eenige mededeelingen aangaande den inhoud van een ‘Summa doctrinae Socinistarum’, in handschrift aanwezig in de Groninger Univ. Bibliotheek, van de hand van G.J. Vossius, die echter niet als de auteur moet worden beschouwd. Het bevat in een tiental hoofdstukjes zeer in 't kort de geheele Sociniaansche dogmatiek en ethiek. Het is blijkbaar geschreven door iemand, die goed van het Socinianisme op de hoogte was; toch wijkt het belangrijk af van den bekenden Kakower catechismus in volgorde en opzet. Hier en daar kan men de dogmatische beschouwingen niet zuiver Sociniaansch noemen; zóó inzake zondenval en meritorisch karakter van Christus' heilswerk. De schrijver toont bekendheid met geschriften van Faustus Socinus;