| |
| |
| |
| |
Bijlage VII.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
De Commissie zag haar ledental met twee vermeerderd. Op hare voordracht benoemde de maandvergadering als nieuwe leden Prof. Hensen te Warmond en Mr. Overvoorde, archivaris der gemeente Leiden. Dr. Muller werd weder met het voorzitterschap bekleed; Dr. Pijper werd herkozen als secretaris. De vergaderingen werden geregeld gehouden. In de laatste samenkomsten van dit jaar misten wij de tegenwoordigheid van Mr. Telting, wegens eene reis naar Jeruzalem.
Door het Bestuur der Maatschappij werd twee malen het advies der Commissie ingewonnen; den eersten keer wegens een brief van den burgemeester van Emmerik over afstand van archiefstukken, afkomstig van het voormalig Agneten-convent in die stad, indertijd door schenking eigendom der Maatschappij geworden; een ander maal over de vraag of de Maatschappij, overeenkomstig den wensch van het bestuur van den Oudheidkundigen bond, een adres zou zenden ter ondersteuning van het verzoekschrift, door genoemden Bond tot H.M. de Koningin gericht om financiëelen steun van rijkswege voor het ondernemen eener beschrijving der bestaande monumenten in Nederland.
| |
| |
De heer L.D. Petit ging onder toezicht der Commissie voort met het bearbeiden van het nieuwe Repertorium der verhandelingen betreffende de geschiedenis des vaderlands. Wij koesteren de gegronde verwachting, dat het werk in den bestemden tijd gereed zal komen.
De briefwisseling van Constantijn Huygens, voorzoover zij aanwezig is in het Britsch Museum te Londen, werd voor ons afgeschreven door den heer Del Court aldaar. De gemaakte afschriften dezer belangrijke verzameling berusten in de bibliotheek der Maatschappij.
Een nieuw plan werd ontworpen tot het doen bewerken eener lijst der gedrukte brieven van en aan Nederlanders, opgenomen in verzamelwerken, tijdschriften, enz. Uit de instemming, welke dit plan vond bij de Maandelijksche vergadering, is het voorstel voortgevloeid, dat u bereikte onder punt IXa) van den Beschrijvingsbrief.
Een aantal wetenschappelijke onderwerpen werden in onze samenkomsten behandeld. De heer Muller opende de rij met de bespreking van eenige stukken in het IVde Deel der Documents d'Anjou, door hem uitgegeven in de werken van het Historisch Genootschap. De Staten-Generaal hebben voorgesteld, dat Anjou zich zou vestigen te Brussel met een garnizoen van Zwitsers. Eerst stemde hij toe. De vraag is, waarom hij later van houding veranderde en steeds moeilijkheden opwierp? De spreker was geneigd hierop thans een ander antwoord te geven dan indertijd in den druk der Documents is opgenomen. De ware reden was waarschijnlijk de vrees, dat hem een strik gespannen werd, dat hij te Brussel niet veilig zou zijn. Vergelijk het artikel: Bijdragen tot de geschiedenis der scheiding van Noord- en Zuid-Nederland, V, in de Bijdragen voor Vad. geschiedenis en oudheidkunde, onder red. van Muller en Blok, 's-Grav. 1902, blz. 31-65.
| |
| |
De heer Fockema Andreae handelde over verbodsbepalingen tegen den woeker of het nemen van interest, inzonderheid over de wijze, waarop die bepalingen van oudsher ontdoken werden. Hiervoor bestonden de volgende middelen:
1o. Het bedingen van moratoire interessen (wegens verzuim in tijd); met de wegen om die terstond te doen loopen.
2o. De zoogenaamde drie contrakten. Bij het eerste contrakt ging A. een vennootschap aan met B; A. bracht in ƒ 1000.-, B. zijne werkkracht. Bij het tweede contract waarborgde B. aan A. eene jaarlijksche winst van ƒ 100.- Bij een derde contrakt kocht B. het aandeel van A. voor ƒ 1000.-.
3o. Het pandcontrakt; voor het geleende geld krijgt men een vruchtdragend pand.
4o. Het contrakt der twee koopen. Iemand koopt een voorwerp à contant voor ƒ 1000.- De ander koopt het terstond terug voor ƒ 1100.- te betalen na een jaar. Dit werd vooral toegepast in de Nederlanden.
In Utrecht werd nog in het jaar 1370 het geven van geld om geld onbepaald verboden. Doch reeds in het jaar 1400 werd 10 procent interest als geoorloofd aangemerkt.
Een anderen keer handelde dezelfde spreker over bepalingen tegen landloopers en bedelaars in de ordonnantiën der Staten van Friesland. Er bleek uit:
1o. dat de gruwelijke straffen der crimineele justitie niet hielpen;
2o. dat de bedelarij en het houden van collectes onder allerlei voorwendsels vroeger niet minder erg waren dan tegenwoordig. Volgens een plakkaat van het jaar 1532 loopen personen rond op het platteland, die zich uitgeven voor krijgslieden. Ze verdrukken de kloosters en de boeren,
| |
| |
en verteren het opgehaalde 's avonds in de herbergen der steden. Daarna werd in eene reeks van plakkaten van verschillende jaren getracht voorziening in deze lastige aangelegenheid te treffen. In het jaar 1596 werd eene bedelaarswet uitgevaardigd, die tegelijk als eene armenwet kon gelden.
De heer Blok besprak de speculatie in den tijd der Republiek, inzonderheid den handel in de actiën der O.I. Compagnie. In den aanvang ontstond speculatie wegens de onzekerheid der retouren van de Oostindie-vaarders. In het jaar 1688 heeft de Amsterdamsche advokaat Nikolaas Muys van Holy voorgesteld, den handel in actiën van de O. en W.I. Compagnie te bezwaren met een impost. Alle transactiën moesten onder contrôle gebracht worden met het doel dien handel te verminderen. De speculatie kwam vooral voor onder de Portugeesche Israëlieten. Reeksen van pamfletten verschenen, waaruit een en ander werd medegedeeld. Er is echter niets van de zaak gekomen. Door den dood van Willem III verloor Muys van Holy zijn steun. Hij werd op onrechtmatige wijze gevangen gezet en stierf na 15 jaren in den kerker.
Een volgenden keer wijdde dr. Blok eene bespreking aan het laatste deel van Lamprecht's Deutsche Geschichte, en betoonde zich met de methode van bewerking van dit deel weinig ingenomen (vgl. Museum, 1901/2, no. 10).
Dezelfde spreker handelde over de kroniek van den Egmonder monnik Wilhelmus procurator, uitgegeven door A. Matthaeus, in de Veteris aevi analecta, Hag.-Com. 1738, T. II. De inhoud van het gesprokene is te vinden in de Bijlage hierachter.
De kerk van San Michele of de Friezen-kerk te Rome en de opschriften aldaar vormden het onderwerp eener verhandeling, naar aanleiding van het zeldzame boekje
| |
| |
van Torrigio, Narratione delle origine dell' chiesa di Santi Michel 'Arcangelo, Roma 1629. Hierbij worde verwezen naar het Tijdschrift Onze Eeuw, van 1 Mei 1902.
Nog werd door hem de aandacht der Commissie bepaald bij een onlangs in de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek ontdekt pamflet, behelzend een onbekend lied op het beleg van Groningen (1589), en naar aanleiding daarvan in het algemeen bij de liederen op het verraad van Renneberg, opgenomen in de Bijdragen van de provincie Groningen, Dl. II en VII. O.a. blijkt hier, dat het Wilhelmus in het jaar 1580 in de Noordelijke provinciën al populair moet zijn geweest. De meening van den heer Enschedé, bibliothecaris te Haarlem, over het Wilhelmus, dat het voor het jaar 1590 in genoemde gewesten onbekend was, moet dus gewijzigd worden. Het te Amsterdam gevonden liedje wordt met toelichtingen van taalkundigen en geschiedkundigen aard uitgegeven in den Groninger Volksalmanak voor 1903.
De heer Koolemans Beijnen deelde mede, dat in de Archives nationales te Parijs de correspondentie aanwezig is van Fransche generaals met Napoleon, waarin het geheele verblijf van de Fransche troepen in Nederland behandeld wordt.
Dezelfde bracht een stuk ter tafel uit het archief der familie Fagel, afkomstig van Van der Spieghel, over de vraag of vereeniging van de Zuidelijke met de Noordelijke Nederlanden wenschelijk was, hetwelk V.d. Spieghel ontkende.
Een volgenden keer werd iets medegedeeld over een tooneelstuk, opgevoerd te Amsterdam in het jaar 1799, hetwelk de Oranje's in een onaangenaam daglicht stelde; alsmede over een geschiedzang van Jacob Cornelisz. Hoogendijk, aanwezig in het kerkelijk archief te Uitgeest, en
| |
| |
behelzende eene berijmde geschiedenis van dat dorp van 1794-1800 met enkele bijzonderheden over den inval der Engelschen en Russen.
Dezelfde spreker stond stil bij de rol, die Willem Gustaaf Frederik, graaf Bentinck, heer van Rhoon en Pendrecht speelde in het jaar 1799. Er bleek uit, dat hij een heethoofd was, die zijn eigen plannen had om het doel der Oranje-partij te verwezenlijken. Doch voorname voorstanders dier partij, Van Lijnden, Fagel e.a. deden het hunne om de uitvoering te voorkomen, dewijl zij er geen heil in zagen.
De heer Telting hield de vergadering bezig met de Lijst van de oude administratieve archieven der kolonie Suriname, in druk door hem uitgegeven. De belangrijke collectie Notulen begint bij het jaar 1669. De rechterlijke archieven zijn nog niet nader beschreven.
Voor verdere bijzonderheden kan verwezen worden naar zijn verslag, uitgebracht aan den Minister van Koloniën 10 Mei 1900, en opgenomen in den bundel ‘Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven’ van dat jaar.
Dezelfde spreker hield eene verhandeling over de vraag, hoe Terschelling, waar zuiver Friesch gesproken wordt, aan Holland gekomen is, op grond van de verzameling oorkonden betreffende dit eiland, aanwezig in het Rijksarchief. Een drietal merkwaardige keuren, afkomstig uit de jaren 1531, 1561 en 1612, werden ter tafel gebracht en toegelicht.
De heer Overvoorde bracht een stuk te berde uit het archief der gemeente Leiden van het jaar 1636. Zekere Ds. Harperus Snouck werd gekweld door ongegronde vrees voor de straffen van den wereldlijken rechter. Op grond van een advies van professoren en doctoren in de medicijnen gaf de vroedschap hem brieven van abolitie
| |
| |
en kennis met de verzekering, dat hij voor geen vervolging behoefde bevreesd te zijn, welke verklaring hem echter alleen overgegeven zoude worden, indien deze door hem in een gesloten kist werd geborgen en de sleutel hiervan aan den Secretaris werd ter hand gesteld.
Dezelfde spreker beschreef de pogingen van Rotterdam en Amsterdam in de jaren 1667 en 1668 om zich meester te maken van den postdienst op Engeland en de latere pogingen van Rotterdam om het monopolie van Amsterdam te breken. In den strijd hierover behaalde Amsterdam in 1668 de overwinning door aan de Engelschen toe te geven, dat het vervoer heen en terug met Engelsche schepen zoude geschieden.
De heer Pijper besprak het bundeltje, dat indertijd door Ds. F. Oberman, predikant te Leiden, aan de Maatschappij werd ten geschenke gegeven. Deze verzameling bleek een opzettelijk bijeengebracht geheel te zijn en een Doopsgezind martelaarsboekje uit te maken, dat in en na het jaar 1577 naast het meer bekende ‘Offer des Heeren’ is verbreid. De oorsprong moet gezocht worden bij eene bepaalde fractie der Doopsgezinden.
| |
Aanhangsel
Verslag van de sectie-vergadering op Dinsdag 10 Juni, des avonds te 8 uren.
Een druk bezoek viel ten deel aan de samenkomst op den vooravond der Jaarvergadering. Aanwezig waren: dr. P.L. Muller, voorzitter, dr. P.J. Blok, mr. R.T.H.P.L.A. van Boneval Faure, P.A.M. Boele van Hensbroek, mr. J.B. Breukelman, dr. H. Brugmans, A.G.C. van Duyl, mr. S.J. Fockema Andreae, A.H.L.
| |
| |
Hensen, dr. A.E.J. Holwerda, mr. J.G.C. Joosting, W. Meyer, Th. Morren, mr. J.C. Overvoorde, L.D. Petit, mr. A. Telting, mr. P.A. Tichelaar, A.A. Vorsterman van Oijen, J. Winkler en dr. F. Pijper, secretaris.
Nadat de Voorzitter de aanwezigen hartelijk heeft verwelkomd, wordt het woord verleend aan mr. J.G.C. Joosting. Hij bespreekt den ‘Clapper der Calkoens’, uitgegeven door nu wijlen Albert Steenbergen te Hoogeveen en toont aan, dat met dit werk een zeldzaam literair bedrog gepleegd is. Eerst werd een woord gewijd aan de vraag, waarom deze ‘Clapper’ belangstelling inboezemt. Daarna werd een schets gegeven van hetgeen men er in vindt. Vervolgens werd aangetoond, dat eenige onjuistheden omtrent beide Calkoen's vallen op te merken, onjuistheden zóó grof, dat men komen moet tot de vraag: hebben die Calkoen's bestaan? Is niet deze ‘Clapper’ eene mystificatie? Het bewijs wordt geleverd, dat de bedoelde Calkoen's niet hebben bestaan, waaruit volgt, dat zij den ‘Clapper’ niet hebben geschreven.
Wie dan? - In de eerste plaats valt natuurlijk de verdenking op den heer Albert Steenbergen, die het vervalschte handschrift uitgaf. Bij controleering blijkt hij inderdaad die man geweest te zijn; verschillende zaken pleiten er tegen, dat hij de dupe zou geweest zijn en niet zelf dupeerde. En dat niettegenstaande hij alle voorzorg gebruikte om ontdekking te voorkomen. Doch juist daarin haperde hij af en toe.
Nog werd gewezen op verschillende zaken, in den Clapper vermeld, die met de verkregen wetenschap in een aardig licht verschijnen, zoodat het aan het komische grenst. Ten slotte werd de aandacht gevestigd op des heeren Steenbergen getoonde handigheid in het dupeeren der ‘deskundigen.’ Tot zijn dood heeft hij hiervan kunnen
| |
| |
genieten; doch hij had edeler levensdoel kunnen kiezen.
De heer J. Winkler oppert twijfel aan de juistheid van eenige bijzonderheden in 's sprekers betoog. De heer Vorsterman van Oijen is in staat het gesprokene aan te vullen en te bevestigen op grond van het door hem in druk uitgegeven geslachtsregister van de familie Calkoen. De heer Blok betuigt instemming met den heer Joosting en brengt hulde aan het literair talent van den verdichter Steenbergen.
De tweede bijdrage wordt geleverd door den heer Blok. Zij betreft twee inscriptiën in de Friezenkerk te Rome. De bladen, waarop deze inscriptiën voor den heer Blok zijn afgeslagen, worden der vergadering getoond en de Latijnsche tekst, voorzoover leesbaar, uitgelegd. Het blijkt, dat enkele verbeteringen kunnen worden aangebracht in de lezingen, die vroeger door Torrigio en Halbertsma zijn ten beste gegeven. De vermoedelijke ouderdom der opschriften wordt vastgesteld.
De heer Vorsterman van Oyen vraagt, hoe het nu staat met de nieuwe bewerking van een Biographisch Woordenboek der Nederlanden? De Voorzitter geeft hem in overweging, als hij dienaangaande een voorstel wenscht te doen, zich te wenden tot de Maatschappij.
De vergadering wordt gesloten.
|
|