de musici buitengewoon heerscht, alsook de naijver dien Nicolaï door zijne positie bij vele voorname musici opgewekt had. Maar hoe het ook zij, menig leerling der Muziekschool en voornamelijk die enkelen welke van Nicolaï persoonlijk onderwijs genoten, verlangden menigmaal naar een hartelijk en bemoedigend woordje .... dat echter uitbleef.
Mij dunkt, ik zie ons nog hoe wij naar het oude gebouw der Muziekschool - 20 jaar geleden - door het poortje op de Heerengracht spoedden. Joh. Smit (thans leeraar voor viool te Gent), J. Salmon, (solo-cellist bij Lamoureux te Parijs), Henri Tibbe, Bignell, de la Fuente, Mann en zooveel anderen meer die thans eervolle betrekkingen op muzikaal gebied bekleeden, met onze instrumenten en boeken bij ons. Willemse, de pedel, met zijn eeuwig: ‘morgen, jongelui!’ was altijd present. Even naar binnen, in Willemse's hokje - waaruit we dikwijls even gauw weggestuurd werden als we er in gekomen waren - en de lessen bij de respectieve onderwijzers begonnen. Circa halfelf 's morgens (tenzij er examen of inspectie was) kwam ‘de Directeur’, zooals Willemse en ieder ander Nicolaï noemde, gewoonlijk op de muziekschool.
Wij jongelieden wisten wel wat het beteekende als ‘de Directeur’ present was en Willemse behoefde maar even te kikken van tegen ‘den Directeur’ zeggen wanneer de ‘jongelui’ zich niet naar zijne orders gedroegen, en de tucht was weer hersteld. Maar wat wij met dankbaarheid herdenken is de tact waarmede Nicolaï ons onderwees, de wijze waarop hij ons, hetgeen hij doceerde, aanschouwelijk en duidelijk wist voor te stellen. Die lessen blijven ook voor schrijver dezes onvergetelijk. Het is waar dat, zonder zoovele uitmuntende leeraren, het resultaat der Muziekschool niet zoo zou geweest zijn, maar