gebied. U allen is bekend, welke verliezen door hunnen dood de
kunst, de kunstgeschiedenis, de geschiedenis en oudheidkunde, de penningkunde,
het archivariaat, de bellettrie, de Latijnsche dichtkunst, de welsprekendheid,
de staatkunde en zoo vele andere zaken hebben geleden.
Bovendien ontvielen haar twee buitenlandsche Leden, F.C.J. van Goens
te Parijs, vroeger predikant bij de Waalsche Gemeente alhier, en Karl Hirsche
te Hamburg, de even geleerde als kritische schrijver over het vraagstuk
aangaande den auteur der ‘Imitatio Christi’.
Eindelijk moet ik U nog noemen den naam van den man, aan wien reeds
door den Voorzitter hulde is gebracht, dien van ons Eerelid
Matthias de Vries. Over hetgeen hij voor
onze Maatschappij is geweest en heeft gedaan, behoeft in dit verslag niet
opnieuw te worden gesproken; doch één punt mag ik niet verzwijgen, omdat
daaruit opnieuw blijkt, welk een goed hart hij steeds der Maatschappij heeft
toegedragen, nl. dat hij bij uiterste wilsbeschikking ten behoeve van haar
Fonds heeft vermaakt eene som van ƒ 500.- Wij brengen hem ook hiervoor de hulde
onzer erkentelijkheid.
Van verscheidene der genoemde overledenen zijn de levensberichten
reeds gedrukt; van andere worden zij te gemoet gezien. Eerlang - in het najaar
- zal U de bundel worden toegezonden, waarin aan de verdiensten dier
afgestorven leden onzer Maatschappij op waardige wijze recht zal worden gedaan.
Gij zult er misschien enkele onder missen, omdat hunne levensschets eerst in
een volgenden bundel zal kunnen worden opgenomen; van sommige ook zal in het
geheel geen levensbericht in de werken onzer Maatschappij verschijnen; nu en
dan nl. wordt aan het Bestuur de uitgedrukte wensch