Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1890
(1890)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Bijlage V.Verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over het jaar 1889-1890.De Commissie hield ook dit jaar geregeld hare gewone maandvergaderingen. Als voorzitter fungeerde evenals ten vorigen jare de Heer Acquoy, als secretaris de Heer Dozy. De maandelijksche vergadering van October benoemde den Heer Fockema Andreae tot lid ter vervanging van den Heer Muller. Door het Bestuur der Maatschappij werd het advies der Commissie niet ingewonnen. Deze hield zich inzonderheid bezig met de vraag, of zij een derde supplement op het ‘Repertorium van bijdragen betreffende de geschiedenis des Vaderlands’ over de jaren 1880-1890 zou samenstellen, dan wel of zij dit met de twee vroeger verschenen supplementen samensmelten en tot laatstgemeld jaar bijwerken zou. Tot het laatste werd na rijp beraad besloten en het werk is aangevangen. De volgende onderwerpen werden in de bijeenkomsten der Commissie besproken. De Heer Acquoy handelde over het Marianum in het welbekend ver- | |
[pagina 135]
| |
haal van Arent van Amstel in het 4de Bedrijf van Vondel's ‘Gysbrecht van Aemstel’ en verklaarde het als een van die Mariabeelden, die men vaak in het middenschip van R. Katholieke kerken vóór het kruisschip ziet hangen en die soms ook als lichtkronen dienst doen. Een andermaal besprak hij in aansluiting aan de redevoering, ten vorigen jare door hem als Voorzitter in de jaarvergadering der Maatschappij gehouden, de typologische zolderschildering in de kerk te NaardenGa naar voetnoot1. Ook werd door hem de aandacht zijner medeleden gevestigd op de zeer belangrijke verhandeling van Dr. Franz Jostes over het tot dusverre aan Gerard Zerbolt van Zutphen toegeschreven werk ‘De libris Teutonicalibus’, in het ‘Historisches Jahrbuch’ van 1890. De Heer Fruin handelde over de legertochten van den Prins van Oranje on van de Spaansche benden tusschen Maastricht en Mook, in het begin van den tachtigjarigen oorlog, naar aanleiding van de uitgave van rekeningen daarop betrekking hebbende. Meer bepaald werd daarbij de beschuldiging weerlegd, dat de Prins den Graaf van Hoogstraten op diens sterfbed zou hebben getracht over te halen om het Roomsche geloof te laten varenGa naar voetnoot1. Een ander maal handelde hij over eene episode uit het vermaarde beleg van OstendeGa naar voetnoot1. Meermalen werden buitendien pas verschenen werken door hem ter tafel gebracht en besproken. De Heer du Rieu sprak een paar malen over door hem | |
[pagina 136]
| |
bezochte Italiaansche openbare boekerijen, alsmede over den schilder van een der portretten van Scaliger door hem ontdektGa naar voetnoot1. Aangaande den Delftschen geneesheer Willem van der Meer werd door hem een en ander medegedeeld. Ook bracht hij ter tafel het merkwaardig album amicorum van Jacques de Pré, Jacobus Pratensis, den Leidschen Waalschen predikant, dat thans in de Waalsche Bibliotheek berust. De Heer Muller vestigde bij herhaling de aandacht op, en besprak stukken uit de Resolutiën der Staten Generaal van de 16de en 17de eeuw. De Heer Fockema Andreae handelde over het veemgericht, naar aanleiding van daarover uitgekomen werken. Een andermaal besprak hij de ‘echte dingen’. De vorm der grafelijke oorkonden werd uitvoerig door hem toegelicht; eenige oud-Hollandsche rechtstermen werden door hem verklaard. Eindelijk vestigde hij de aandacht op enkele punten uit de rechterlijke inrichting en rechtspleging in Drenthe, die z.i. op Frieschen oorsprong wijzenGa naar voetnoot1. De Heer Pleyte besprak eenige aanwinsten van het Leidsche Museum van Oudheden, o.a. een Romeinsch huisaltaar, aan de Moezel opgegravenGa naar voetnoot1. Ook deelde hij eenige opmerkingen mede omtrent een kunstenaar uit het midden der 16de eeuw met name Claes van LeydenGa naar voetnoot1. De Heer Dozy besprak den inhoud van een album amicorum van Jan van Hout, aan het Leidsche Gemeentearchief geschonken, en deed herhaaldelijk uit dat | |
[pagina 137]
| |
archief mededeelingen, o.a. omtrent den loop der onderhandelingen betreffende den verkoop der bibliotheek van Vossius, over den prijs van woningen in vroeger eeuwen, over gelijkstelling in de middeleeuwen van het beroep van linnenwever met dat van baardscheerder, muzikanten enz. als minder geacht dan anderen. Ook werden door hem de Dordtsche stadsrekeningen der 13de en 14de eeuw besproken. Uit naam der Commissie, Ch. M. Dozy, Secretaris. |