Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1880
(1880)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Verslag van de Lotgevallen der Maatschappij gedurende het jaar 1879-1880.MM. HH.
Het zij mij vergund eenige oogenblikken Uwe aandacht te vragen, om U in korte trekken te verhalen, wat er in het afgeloopen bestuursjaar belangrijks is voorgevallen. Volgens het voorschrift der wet trad in October 1879 als lid van het Bestuur af Dr. W. Pleyte. Uit het U voorgedragen dubbeltal benoemdet gij in de vorige jaarvergadering Dr. R.J. Fruin, die deze keuze heeft aanvaard. In de Maandelijksche Vergadering werd Dr. M. De Vries als voorzitter herkozen, die in deze hoedanigheid U zooeven heeft toegesproken, zoodat wij weder het voorrecht hebben, hem deze vergadering te zien leiden. Intusschen had Dr. W.J.A. Jonckbloet zijn ontslag als bestuurslid ingediend, zoodat voorloopig een plaatsvervanger moest gekozen worden. Als zoodanig benoemde de Maandvergadering Dr. W. Palmer v.d. Broek, die zich deze benoeming liet welgevallen. Gij hebt dus, zoo- | |
[pagina 26]
| |
als U ook uit den beschrijvingsbrief gebleken is, twee leden van het Bestuur te kiezen. Tengevolge van het vertrek van den heer P.A. Tiele was er ook een vacature in de Bibliotheek-Commissie ontstaan, waarin werd voorzien door de benoeming van Dr. W.N. Du Rieu. Tot leden der Commissie van Redactie eindelijk werden benoemd de hh. Dr. C.P. Tiele en J.J.A.A. Frantzen. De volgende leden zijn ons in het afgeloopen jaar door den dood ontvallen. Mr. W.T. Gevers Deynoot te 's Gravenhage, (lid sedert 1855). D.J. Den Beer Poortugael te 's Gravenhage, (1833). Prof. Dr. W. Moll te Amsterdam, (1833). H. Fangman te Leiden, (1833). W.J. De Sturler te 's Gravenhage, (1851). G. Kuyper Hz. te 's Gravenhage, (1851). E.M. Calisch te Amsterdam, (1848). W. Eekhoff te Leeuwarden, (1839). D. Mulder Bosgoed te Rotterdam, (1873). Dr. E. Verwijs te Arnhem, (1857). Jhr. Mr. J.K.J. De Jonge te 's Gravenhage, (1857). Mr. J.W. Van der Noordaa te Dordrecht, (1876). Dr. W. Van den Brandeler te Leiden, (1867). J.J. Cremer te 's Gravenhage, (1857). Voorts is ons van twee buitenlandsche leden het overlijden bekend geworden, n.l. van P. Lanssens te Couckelaere, en van Dr. L. Ennen te Keulen; de eerste lid sinds 1850, de andere sinds 1877. De levensberichten van Den Beer Poortugael en Fangman zijn ons reeds toegezonden; Calisch heeft verzocht, dat er van hem geen levensschets zou geplaatst worden, zoodat de werken alleen een lijst zijner geschriften zullen bevatten; van De Sturler, Gevers Deynoot, Kuypers, | |
[pagina 27]
| |
Van der Noordaa, Verwijs en Van den Brandeler zijn ons de levensberichten reeds voor dezen bundel toegezegd; de andere daarentegen zullen tot het volgende jaar uitgesteld moeten worden. Voor de Mededeelingen is ons verleden jaar door den heer W. Eekhoff, inmiddels overleden, een opstel toegezonden over den cartograaf Jacobus Van Deventer. Ook Dr. M. De Vries heeft een bijdrage toegezegd over een onlangs gevonden fragment van Maerlant's Spieghel Historiael. Zooals Gij U zult herinneren, hebt Gij in de vorige jaarvergadering geen besluit genomen omtrent de besteding der gelden van het fonds, aangezien het Bestuur U te dien aanzien geen bepaald voorstel kon doen. Gij hebt toen de beslissing daaromtrent aan het Bestuur overgelaten. In de vergadering van 29 September is nu besloten, de beschikbare gelden te gebruiken voor de uitgave van Middelnederlandsch proza. De heer Honigh had aangeboden, het vroeger door hem beschreven hs. van de Maria-Mirakelen voor de Maatschappij uit te geven, welk aanbod, daar het bleek, dat de uitgave de krachten der Maatschappij niet te boven ging, in dank werd aangenomen. Met deze uitgave is echter nog geen begin gemaakt, zoodat de gelden van het fonds dit jaar ongebruikt zijn gebleven. De Maandvergaderingen werden door de Leidsche leden getrouw bezocht. Een kort verslag zal u doen zien, wat er in deze bijeenkomsten is verhandeld geworden. De heer De Vries sprak over den oorsprong der taal. Hij ging in 't kort de verschillende meeningen na, die over dit onderwerp bestaan hebben, en zette daarna uiteen welke de tegenwoordige stand der kwestie is. Een andere maal behandelde Spr. de door hem in samenwerking met Verwijs uitgegeven strophische gedichten van | |
[pagina 28]
| |
Maerlant, en toonde met eenige voorbeelden aan, hoe het mogelijk is geweest, van dezen vroeger geheel onverstaanbaren tekst met behulp van het gevondene latijnsche origineel met bijna volkomen zekerheid de juiste lezing te herstellen. De heer Fruin gaf eene bijdrage ten beste over den invloed, dien de Prinsen van Oranje op het bestuur der Republiek hebben geoefend. Spr. ging de verschillende betrekkingen na, waarin de Prinsen tot de Unie en tot de afzonderlijke gewesten stonden, en wees aan hoe belangrijk tengevolge dezer veelzijdige betrekkingen de macht der Prinsen was. De heer Tiele sprak over het ontstaan der mythen, waarbij hij de vroegere en de hedendaagsche meeningen over deze vraag uiteenzette en zijne zienswijze daaromtrent mededeelde. Vervolgens trachtte hij, door toepassing van het gezegde, den oorsprong en de beteekenis der mythe van Loki te verklaren. Naar aanleiding van de pogingen, die kortelings door Nederlandsche letterkundigen gedaan zijn, om den Zweedschen dichter Runeberg in Nederland bekend te maken, deelde de heer Kern iets omtrent het leven en de werken van dezen dichter mede, terwijl hij aanwees, hoe z.i. Runeberg's voorbeeld een heilzamen invloed op onze vaderlandsche poëzie zou kunnen oefenen. Eens ook heeft een lid van buiten in de Maandvergadering het woord gevoerd. De heer Amersfoordt uit Haarlemmermeer sprak over de beteekenissen van het woord boezem, vooral over de technische beteekenis bij den Waterstaat. Er blijft mij nu nog over, gewag te maken van een voorstel, door Dr. P.J. Cosijn in de December-vergadering gedaan. De heer Cosijn maakte opmerkzaam op de | |
[pagina 29]
| |
bezwaren, waarop de uitgave van een nederlandsch taal- en letterkundig tijdschrift telkens stuit, en opperde het denkbeeld, dat de Maatschappij daartoe zou medewerken, vooral ook omdat volgens Sprekers inzicht de werken, welke de leden jaarlijks van wege de Maatschappij ontvangen, voor hen van luttel belang zijn. Het Bestuur juicht dit denkbeeld zeer toe, en wanneer Gij het plan in beginsel goedkeurt, zullen pogingen worden gedaan, om voor die uitgave aannemelijke voorwaarden te verkrijgen. Dit voorstel zal dus straks aan Uwe goedkeuring worden onderworpen. |
|