Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1879
(1879)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
Levensbericht van Balthazar Theodorus van Heemstra.Balthazar Theodorus Baron van Heemstra, van Froma en Eibersburen, was afstammeling van een aloud en edel Friesch geslacht, dat gedurende meer dan vier eeuwen een reeks van bekwame regenten, uitstekende staatslieden en dappere helden opleverdeGa naar voetnoot1. Zijn vader, Willem Hendrik Baron van Heemstra bekleedde, na als luitenant-kolonel den krijgsdienst verlaten te hebben, verscheidene aanzienlijke betrekkingen, was Grietman van Kollumerland en Nieuw-Kruisland, lid der ridderschap van Friesland, der Staten van dat gewest en van de Tweede Kamer der Staten-generaalGa naar voetnoot2. Zijne moeder was jonkvrouw Johanna Bal- | |
[pagina 220]
| |
thazarina, dochter van Balthazar Daniël Van Idsinga, burgemeester te Groningen. In diens woning werd Balthazar den 14den Augustus 1809 geborenGa naar voetnoot1. Zijn eerste jeugd bracht hij des winters te Groningen en des zomers te Kollum (zijn vader was sedert 1805 Commissaris tot de introductie van de verponding in Friesland, arrondissement Kollum) door, later betrok hij met zijne ouders het Vorstelijke Vogelzang-State te Veenklooster, vroeger het eigendom zijner nicht van Haren en genoot met zijne drie broeders, Schelte, Frans en SimonGa naar voetnoot2 het onderwijs van een gouverneur, Jean Louis Jeannet, een Zwitser van geboorte. Toen hij den ouderdom van 17 jaren bereikt had bezocht hij het gymnasium te Franeker dat toen den rector Van Wieringen Borski, in wiens woning hij werd opgenomen, aan het hoofd had. Terwijl hij zich aldaar voor de academische lessen voorbereidde, overleed (30 December 1826) zijn vader te Leeuwarden in 47 jarigen ouderdom, en volgde hij diens stoffelijk overschot naar het familie-graf te Oenkerk, alwaar de overledene op Heemstra-State den 18den October 1779 het levenslicht zag. Te Franeker teruggekeerd vervolgde hij zijne studiën tot hij den 22sten Juli 1828, na het houden eener oratie de Viglio ab Ayta Zuichemo Frisiorum decore et olim praesidio het gymnasium verliet. Kort daarop (28 September 1828), werd hij | |
[pagina 221]
| |
als student aan het Athenaeum aldaar ingeschreven, legde zich met ijver op de voorbereidende wetenschappen toe, deed den 10den April 1829 te Leiden met den grootsten lof zijn examen in de wiskunde en werd den 9den Juni van dat zelfde jaar te Groningen met lof tot Candidaat in de bespiegelende wijsbegeerte en letteren bevorderd. Den 25sten Augustus 1830 brak het oproer, eerst te Brussel, daarna in geheel België uit, en het was na bekomen verlof zijner moeder dat Van Heemstra zich op staanden voet per adres tot den Koning wendde met aanbieding zijner diensten ter verdediging der rechten van Vorst en Vaderland. Op dit adres verkreeg hij den 20sten October tot antwoord, ‘dat Zijne Majesteit met het grootste welgevallen in hetzelve nieuwe bewijzen had gevonden van vaderlandsliefde en trouwe verknochtheid aan Hoogstdeszelfs persoon en regeering en dat onder betuiging van Zijner Majesteit bijzondere tevredenheid over de aan den dag gelegde gevoelens, met verzekering dat van de aangebodene diensten met volkomen vertrouwen zou gebruik gemaakt worden, wanneer de omstandigheden zulks mogten vorderen.’ Toen hij kort daarop den Koning op eene audientie te 's Hage sprak, verklaarde Z.M. ‘dat hij een der eerste geweest was die zijne diensten had aangeboden, en daardoor op nieuw getoond met denzelfden geest bezield te zijn als wijlen zijn door Hem hooggeachte vader.’ Voorts stelde de Koning hem voor te gaan bij het Bataillon Jagers, toen nog gedeeltelijk te 's Hage in garnizoen, waaraan hij den 26sten October juist een maand na de uitbarsting van het oproer voldeed, door als vrijwilliger voor onbepaalden tijd dienst te nemen en zich te laten inlijven bij de eerste compagnie van het eerste Bataillon Jagers. Met een der eerste detachementen vertrok hij naar Noord-Brabant, en trof zijne compagnie in het Ginneken, even buiten Breda aan. In September van het volgend jaar | |
[pagina 222]
| |
verliet hij evenals alle studenten zijne compagnie om zijne studiën te Franeker te hervatten, waarna hij den 6den April 1832 te Leiden zijn examen als candidaat in het Romeinsche recht met lof aflegde. Nu verliet van Heemstra Franekers' Athenaeum om te Groningen zijne studiën verder te voltooien. Terwijl hij zich daar bevond, kreeg hij (22 November 1832) bevel om zich weder bij zijne compagnie te voegen, dock reeds in den aanvang van 1833 een onbepaald verlof naar Groningen; later werd hij met het metalen Kruis vereerd. Den 15den Mei 1834 verkreeg hij te Groningen den graad van candidaat in het hedendaagsche recht en den 14den Maart 1835 dien van doctor in de beide rechten na het verdedigen eener dissertatie over het verband tusschen de zedenkunde en de rechtsgeleerdheid (Comparatio jurisprudentiae et doctrinae de moribus), aan Prins Frederik der Nederlanden opgedragen. Hij zette zich toen als advocaat te Leeuwarden neder, doch verwisselde in 1843 die stad met het dorp Birdaard, waar hij tot ontvanger van 's Rijks belastingen benoemd was, welke betrekking hij van 1844-1852 ook te Deinum bekleedde. Na in dat jaar zijn eervol ontslag verkregen te hebben, vestigde hij zich met zijn gezin, (zijne echtgenoote Anna Catharina Louisa Hillegonda van Cammingha, met welke hij den 2den Juli 1841 te Huizum gehuwd was, had hem verscheidene kinderenGa naar voetnoot1 geschonken) | |
[pagina 223]
| |
op den huize Bagatelle onder Maarsen, vervolgens in 1854 om redenen van gezondheid en voor de opvoeding zijner kinderen te IJselstein, in 1862 te Leiden en in 1870 te 's Gravenhage, waar hij den 24sten December 1878 ontsliep. Zijn stoffelijk overschot werd 5 dagen later te Eikenduinen in den familiekelder bijgezet.
Reeds in zijn jeugd had Van Heemstra een groote voorliefde voor de vaderlandsche, vooral Friesche geschiedenis, oudheid- en letterkunde, en bleef die tot zijn dood met lust en ijver beoefenen. Nog was hij student te Franeker (1831), toen het Provinciaal Genootschap ter beoefening der Friesche Geschied-Oudheid- en Taalkunde hem tot lid benoemde ‘na den 28sten Augustus 1827 de vergadering van een tiental mannen, die zich verzekerd hielden van een tweede tiental, ten huize van den hoogleeraar De Crane te hebben bijgewoond, om over de oprichting te spreken van een wetenschappelijk genootschap, dat zich met den voortijd van Friesland opzettelijk zou kunnen bezig houden.’ Een jaar later was hij medeoprichter, vervolgens bestuurder en penningmeester van het studenten-gezelschap discendo discimus te Groningen. Hoe ijverig hij daarin werkzaam was, getuigen de door hem vervaardigde en uitgesproken gedichten en rede- | |
[pagina 224]
| |
voeringen, die nog onder zijne nagelatene papieren berusten. Ook trad hij later meermalen als werkend lid der Rederijkers-kamer Tot nut en genoegen onder de zinspreuk ‘door wrijving van denkbeelden ontstaat waarheid’ als redenaar op. Later benoemde hem deze vereeniging tot honorair lid (1855). Van Heemstra was tot zijn dood een warm voorstander van dergelijke vereenigingen en daar hij hare belangen steeds behartigde, en vele stoffelijke bewijzen van zijne ingenomenheid gaf, is het niet te verwonderen dat vele, zelfs buitenlandsche hem tot haren Beschermheer, Eerelid en Eerevoorzitter benoemden, zooals de vereeniging Harmonie te Leiden (1869). Entre nous te 's Gravenhage (1870), de Rederijkers-kamer Aurora, onder de Zinspreuk: Onvermoeide vlijt komt alles te boven te Kaapstad (1871), de Rederijkers-kamer A.D.V.E.N.D.O. te Harlingen (1873) en onder denzelfden naam te Veenwoude (1873), de Liedertafel Kunstoefening (1873), de Vereeniging van jongelieden, onder de Zinspreuk Oefening en Vriendschap (1874), te 's Gravenhage, Onder ons te Utrecht (1874), de Tooneelvereeniging de Grenzen van Vlaanderen te Dranoutre (Westvlaanderen) (1875), de Vereeniging Apollo te Haarlem (1879), de Vereeniging de Unie te 's Gravenhage (1877). Steeds was hij een getrouw bezoeker harer Vergaderingen, en niet zelden ontvingen de leden van hunnen Maecenas treffelijke bewijzen van waardeering hunner talenten. Slechts kort voor zijn overlijden vierde hij met de leden van Oefening en Vriendschap het vijfjarig bestaan dezer Vereeniging, en beantwoordde de toespraak van den Voorzitter met een hartelijke toespraak en een gedicht, die beide zijn opgenomen in Letterkundige Vereeniging Oefening en Vriendschap onder de Zinspreuk Vooruitgangte 's Gravenhage, 1873-1878. Bevorderde van Heemstra steeds den bloei der kamers, deze gaven ook van hare zijden blijken van achting voor haren beschermheer. Zoo noodigde de kamer van Rhetorica te Eecke in het Noorden van Frankrijk hem uit, om | |
[pagina 225]
| |
hare declamatie-vergadering in Februari 1874 bij te wonen. Hij werd bij deze gelegenheid in dichtmaat begroet en ontving een zilveren vergulde medaille. De leden van Aurora schonken hem een prachtig Album met photographische portretten, ‘als blijk hunner hoogachting en waardeering der vele diensten door hem aan die Kamer betoond’. Ook vertegenwoordigde hij haar bij Z.M. den Koning bij gelegenheid van het Zilveren feest zijner troonbeklimming, en bood Hem in haren naam een sierlijk gebonden en rijk versierd Album met prentteekeningen en photografische portretten harer leden aan. Doch niet alleen van vereenigingen aan tooneel- zang- en speelkunst gewijd was Van Heemstra een Maecenas, maar ook van anderen, die onderwijs, zedelijke ontwikkeling, volksbeschaving en nijverheid ten doel hadden. Zoo was hij een werkzaam lid en medebestuurder van het Nut van 't Algemeen en liet zich menige moeielijke betrekking bij die Maatschappij welgevallen, en niet minder een ijverig voorstander der volksvoorlezingen en werd hem bij zijn vertrek van Leiden naar 's Hage (1870) het Eerelidmaatschap van de Commissie van deze aangeboden. Sedert 1873 was hij het eerst en eenigst Eerelid der Algemeene 's Gravenhaagsche Werklieden-Vereeniging. Meermalen werd hij door de departementen Leiden en 's Gravenhage der Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid tot afgevaardigde benoemd, zooals in 1868 naar Arnhem, in 1869 naar Groningen, van het departement 's Gravenhage in 1870 naar Tilburg, in 1871 naar Haarlem, in 1872 naar Sneek, in 1874 naar Alkmaar, in 1877 als Voorzitter der Subcommissie voor de internationale tentoonstelling naar Amsterdam. Hij .… doch wij kunnen alle vereerende betrekkingen, die hij bekleed heeft, niet opsommen. Overigens was hij zeer hulpvaardig wanneer men, tot bevordering van kunst en wetenschappen zijne medewerking begeerde. Zulks toonde hij bij verschillende gelegenheden, o.a. als lid der Subcommissie | |
[pagina 226]
| |
voor de Delftsche tentoonstelling en voor het Standbeeld van Van der Werf. Ook wist hij door zijn invloed menig jongeling een maatschappelijke betrekking te bezorgen en met raad en daad bij te staan.
Van Heemstra was wel geen geleerde in den eigenlijken zin des woords, maar had toch een uitgebreide kennis. Vooral was hij ervaren in de wapen- en geslachtrekenkunde; heraldische nasporingen te doen was zijn lust en in die wetenschap strekte hij velen ten vraagbaak. Ook was hij gansch niet onervaren in de geschiedenis, vooral van Friesland en der gewoonten en zeden in dit gewest. Bovendien vervaardigde hij nu en dan gelegenheids-gedichten, die in handschrift en gedrukt voorhanden zijn. Geen wonder dat vele Geschied- en Oudheidkundige zoo binnen- als buitenlandsche genootschappen den begaafden, hulpvaardigen en vooral invloedrijken man, het lidmaatschap aanboden, zooals het Historisch Genootschap te Utrecht, de Hollandsche Maatschappij van fraaie Kunsten en Wetenschappen, het Koninklijk Oudheidkundig genootschap te Amsterdam, het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen van Noord-Brabant en de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden (16 Juli 1864). Ook was hij lid der Commissie van Redactie der Genealogische Kwartier-Staten van Nederlandsche Geslachten, Eerelid der Academia Genealogica Heraldica te Pisa, en van de Reale associazione dei bene meriti Italiana sede centrale in Palermo, die hem een jaar na zijne benoeming de gouden medaille van verdiensten schonk, Correspondeerend lid van het Comité généalogique de la West-Flandre érigé pour l' Etude de l' histoire des familles te Yperen, en van het Genootschap ‘der Herold’ te Berlijn. Van Heemstra bezat eene kostbare verzameling vooral van zeldzame boeken, handschriften, autographen enz. Bij de meesten had hij zelf biographische, letterkundige, his- | |
[pagina 227]
| |
historische en genealogische aanteekeningen gevoegd. Ook bezat hij een belangrijke collectie historische platen en munten. Beroemd was echter zijn kabinet van oudheden, als een der merkwaardigheden van 's Hage ook door vreemdelingen, laatst door den beroemden Havard bezocht. Zelfs Zijne Majesteit onze Koning vereerde het, na Van Heemstra in December 1876 op het Loo tot gast te hebben gehad, den 19den Januari 1877, en Hare Majesteit de Koningin den 30sten April daaraanvolgende met een bezoek. Deze rijke verzameling, reeds door hem in zijne jeugd aangevangen, breidde hij schier dagelijks uit. Aan de geheel voor haar ingerichte zalen grensde een vertrek, weleer door den pauselijken nuntius, die vroeger het huis had bewoond, tot kapel ingericht en door Van Heemstra met kerkelijke oudheden en schilderijen versierd. Ook trok de niet minder rijke verzameling van antiquiteiten, die Van Heemstra in zijn oude Schierstins te Veenwoude in Friesland had bijeengebracht, de aandacht van inboorlingen en vreemdelingenGa naar voetnoot1. Dat zulk een vermogend, geletterd en daarenboven hulpvaardig, minzaam en populair edelman vele vrienden bezat, is niet te verwonderen. Wij maken echter alleen melding van den begaafden dichter Eliot Boswel, wijl Van Heemstra ter zijner nagedachtenis, ‘Herinneringen’ aan hem op eigen kosten liet drukken. Dordrecht Mei 1879. Dr. G.D.J. Schotel. |
|