doctor te begroeten, toen hij zijn 25jarig echtfeest vierde, en eenige jaren later zag hij in hem den Hoogleeraar in de Hygiene te Groningen. Hij had in zijne vaderstad eene niet zeer uitgebreide, maar uitgezochte clientèle, waarbij hij zich alleen bepaalde tot de zoogenaamde inwendige geneeskunst. Hij was geruimen tijd directeur van het gasthuis, secretaris van de plaatselijke geneeskundige commissie, lid van cholera- en andere commissiën, en, toen in 1853 de provinciale geneeskundige school als zoodanig werd opgeheven, en eene gemeente-inrichting werd, droeg de regeering hem het Lectoraat op in de Therapie. Fokker doceerde aldaar 12 jaren: hij zelf had van 1826 tot 1828 de eerste gronden gelegd voor zijne verdere medische studiën aan diezelfde school.
Bij de opheffing dier school werd hij inmiddels, bij gelegenheid van de invoering der nieuwe geneeskundige staatswetten, door Z.M. benoemd tot geneeskundig Inspecteur voor Zeeland, waardoor hij natuurlijk ook de praktijk moest vaarwel zeggen. Tevens was hij Voorzitter van het Zeeuwsch genootschap van wetenschappen: als zoodanig opende hij deszelfs vergadering den 9den April 1862, toen dat genootschap zijn Eeuwfeest vierde. Hij bekleedde de betrekking van Inspecteur, tot de dood, door een smartelijk lijden van eenige weken voorafgegaan, hem ontrukte aan zijn nuttigen werkkring en aan de liefde zijner betrekkingen. Verschillende geleerde genootschappen telden hem onder hunne leden, waaronder ook de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Fokker was een geleerd en scherpzinnig man, die zich kenmerkte door nauwgezette eerlijkheid en een nooit falende plichtsbetrachting. Als burger was hij de liberale beginselen toegedaan, en bekleedde hij het lidmaatschap van den Gemeenteraad, totdat hij, door de aanvaarding van zijn Lectoraat, verplicht werd voor die betrekking te bedanken. Als Doctor, als Lector en als Inspecteur was