Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1877
(1877)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Verslag van de Lotgevallen der Maatschappij gedurende het jaar 1876-1877.M.M.H.H.
Evenals gewoonlijk, komt Uw Secretaris tot U, om gedurende eenige oogenblikken Uwe aandacht te verzoeken, wanneer hij U verhaalt, wat, gedurende den loop van dit jaar, onze maatschappij heeft gedaan en ondervonden. Het zal geen lang verslag behoeven te zijn, want de geschiedenis van dit jaar is niet rijk aan groote feiten, en de weinige belangrijke gebeurtenissen, die plaats grepen, nl. het verschijnen van den nieuwen Catalogus en de overplaatsing der boekerij, behooren tot het gebied van den Bibliothecaris en zullen U door hem in bijzonderheden worden medegedeeld. Ik bepaal mij tot hetgeen verder der vermelding waardig is. Ten vorigen jare hebt gij, M.M.H.H., door Uwe stemmen uit te brengen op Dr. H. Kern, voorzien in de vacature, in het bestuur ontstaan door de periodieke aftre- | |
[pagina 23]
| |
ding van Dr. E. Verwijs, terwijl in October daaraanvolgende door de Maandelijksche Vergadering tot voorzitter benoemd werd Dr. A. Kuenen. Thans verliest het bestuur zijn medelid Dr. R. Fruin, in wiens plaats een der beide Heeren, wier namen U in den beschrijvingsbrief zijn opgegeven, zal worden benoemd. Onza Maatschappij verloor dit jaar door den dood de volgende leden: O.G. Heldring, te Hemmen (lid sedert 1837). Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, te Amsterdam (1840). Dr. G. Acker Stratingh, te Groningen (1848). Jhr. Mr. J. de Witte van Citters, te 's-Gravenhage (1854). J. van Oosterwijk Bruyn, te Amsterdam (1855). J.C. Kindermann (Chonia), te Langbroek (1853). Mr. A. Brugmans, te Amsterdam (1841). J.A. Obreen, vroeger te San Francisco, overleden te Leiden (1871). P.J. Andriessen, te Amsterdam (1869). Dr. A. de Jager, te Rotterdam (1838). J.M. Obreen, Directeur der Bibliotheek aan het Dept. van Marine, te 's-Gravenhage (1857), en Dr. J.A. Boogaard, Hoogleeraar te Leiden (1869). Van de buitenlandsche ontvielen ons: R.H. Th. Friederich, te Bonn (1859). Dr. C. Simrock, Hoogleeraar te Bonn (1852). Dr. G.H. Pertz, Oud-Bibliothecaris te Berlijn (1845), en J. Lothrop Motley, bij Londen (1856). De bundel levensberichten, die weder naar gewoonte in het najaar zal verschijnen, zal de biographieën bevatten van verscheidene der genoemde binnenlandsche leden; enkele zijn reeds ingekomen, andere worden ingewacht. In Mei jl. kwam de zesde Aflevering uit der 2e Partie van Maerlant's Spieghel Historiael, en in den | |
[pagina 24]
| |
loop van dit jaar zal de zevende verschijnen, waarmede dat lijvige werk voltooid zal zijn. De Enqueste op het stuck der Verponding van 1494 zag voor eenige maanden het licht, bewerkt door Dr. Fruin; door de welwillendheid van de firma, die de boeken der Maatschappij uitgeeft, is aan de koopers van dit werk gratis toegezonden een boekje, bevattende de ‘Zettingen en Omslagen van 1494, 1515 en 1518,’ door Jhr. Hooft van Iddekinge gevonden op het Munt- en Penningkabinet te 's-Gravenhage. Ook heeft genoemde firma een gedeelte van het haar voor de uitgave der Enqueste toegezegde subsidie teruggezonden en daardoor een blijk van welwillendheid jegens onze Maatschappij gegeven, dat hier niet onvermeld mocht blijven. Ook weder in dit jaar zal, naar wij hopen, een werk door onze Maatschappij uitgegeven, verschijnen; een misschien voor weinigen genietbaar, maar, naar het ons voorkomt, hoogst nuttig werk, nl. eene nieuwe uitgave van den Seghelijn van Jherusalem. Uwe vergadering zal zich herinneren, dat op de vorige jaarlijksche samenkomst crediet is toegestaan voor den herdruk van eenige incunabelen, waaronder ook de Seghelijn van Jherusalem is genoemd. Door de uitgave van dien Middelnederlandschen roman, waaraan Uw Secretaris zijne krachten heeft gewijd, is aan dat besluit een begin van uitvoering gegeven. Ik moet er echter bijvoegen, dat door het aanwenden van een tot heden ongebruikt Berlijnsch Handschrift, het geen eigenlijke herdruk is, maar eene geheel nieuwe bewerking van een tot heden bijna onleesbaar gedicht. Ik geloof dus niet, dat Uwe vergadering zich over deze kleine afwijking van haar besluit zal behoeven te beklagen. Reeds is één vel afgedrukt en het overige ligt geheel voor de | |
[pagina 25]
| |
pers gereed, zoodat er alle hoop bestaat, dat nog in dit jaar het werk zal kunnen verschijnen. Gij moogt dus, M.M.H.H., met ons de overtuiging koesteren, dat in dit opzicht onze Maatschappij niet zonder nut is geweest. En met den hoog gewaardeerden voorzitter van het vorige jaar zult gij het wel geheel eens zijn, dat zoowel in het uitgeven van werken, die moeilijk een uitgever zouden vinden, als in het uitbreiden harer boekverzameling, onze Maatschappij voornamelijk hare kracht en haar nut zoeken moet. Wat onze Maandelijksche Vergaderingen betreft, zoo kan ik U mededeelen, dat voor elke dier bijeenkomsten een spreker te vinden was, en dat gemiddeld een 20tal der Leidsche leden die Vergaderingen bijwoonde. Ik zal U in enkele woorden mededeelen, wat er in iedere maand werd verhandeld. In de Octobervergadering werd door onzen Bibliothecaris uitvoerig verslag gegeven van het geschenk, waarmede Dr. Wap onze Bibliotheek heeft verrijkt, en waarvan U èn in de Handelingen der Maatschappij van verleden jaar, èn in den bundel, die nog in dit jaar verschijnt, een nauwkeurig overzicht gegeven wordt. In November sprak Uw Secretaris over volksetymologie, waarvan hij een honderdtal voorbeelden uit het Nederlandsch bijbracht. In de volgende maandelijksche bijeenkomst onderzocht Dr. Fruin de meerdere of mindere historische waarheid van den bekenden Roman Elisabeth Musch, en staafde hij de weinige geschiedkundige trouw er van, door bewijsplaatsen uit verschillende tijdgenooten, o.a. Coenraet Droste. In de vergadering van Januari sprak Dr. Kern over het woord olifant, dat hij in de verschillende Indo-Ger- | |
[pagina 26]
| |
maansche talen naging. Spr. kwam tot de slotsom, dat het Grieksche ελεφας volstrekt niet een aan de Semieten ontleend woordt behoeft te zijn, vergeleken met het er naast bestaande Gr. ελαφος, het Gothische ulbandus en het Germaansche elp. De mededeeling in de vergadering van Februari werd gedaan door Dr. de Vries, die met verschillende voorbeelden de omzichtigheid staafde, waarmede men bij het etymologiseeren moet te werk gaan. Hij sprak achtereenvolgens over de woorden belenden, reikhalzen, neefje in den zin van mugje, en de uitdrukkingen het lijkt nergensna en kind noch kraai. In Maart voerde Dr. Verwijs het woord. Spr. bepaalde de aandacht der vergadering bij de beantwoording der vraag, wat men heeft te verstaan onder Dietsch. Hij kwam tot de slotsom, dat het de algemeene taal was, waarvan alle Noord- en Zuid-Nederlanders zich bedienden, indien zij niet hun eigen dialect maakten tot het voertuig hunner gedachten. In de laatste vergadering eindelijk, in April jl., droeg Dr. Tiele eene door Dr. Burgersdijk van Deventer ingezonden bijdrage voor, nl. eene vertaling van een gedeelte van het Niebelungenlied en eene vertolking van het Hildebrandslied; terwijl door Dr. du Rieu vele belangrijke bijzonderheden werden medegedeeld aangaande de openbare Bibliotheken in Noord-America. Ziethier, M.M.H.H., U het stilleven onzer Maatschappij in korte woorden geschetst. Indien ik U geene belangrijker zaken kan mededeelen, dan is dit voornamelijk toe te schrijven aan deze oorzaak, dat de roeping onzer Maatschappij niet is, om van zich te doen spreken, maar stil en rustig te werken tot bevordering van de kennis onzer taal en geschiedenis. En zoo gij uit hetgeen U door | |
[pagina 27]
| |
Uwen Secretaris en Bibliothecaris wordt medegedeeld, den indruk ontvangt, dat in die richting gewerkt wordt en ook dit jaar werkelijk gearbeid is, geloof ik, dat in weerwil van de armoede aan groote feiten, die het verslag van den Secretaris belangrijk zouden maken, Gij toch met voldoening kunt terugzien op het afgeloopen jaar en de hoop moogt koesteren, dat dit streven ook in de toekomst niet zal verflauwen. |
|