III.
Overeenkomstig Art. 30 der Wet had de Penningmeester Dr. W.N. du Rieu vóór 1 Mei rekening en verantwoording gedaan aan het Bestuur, en was die rekening met de daarbij behoorende bescheiden nagezien door de Heeren J.M.E. Dercksen en F. de Stoppelaar, daartoe benoemd in de Maandelijksche Vergadering van April. Van een en ander was door deze Heeren verslag gedaan in de Vergadering van Mei.
De Penningmeester doet nu de volgende mededeelingen.
1. Het Fonds der Maatschappij
is door aankoop van ƒ 100.- kapitaal geklommen tot ƒ 12.000.- nominaal, met hulp van het één vierde der rente van het afgeloopen jaar d.i. ƒ 294.04, dat bestemd is tot kapitaalvorming; hiervan is een batig saldo in kas van ƒ 54.09. De andere drie vierden zijn gevoegd bij het beschikbare rentebedrag der vorige jaren, zoodat reeds na 9 jaren tijd het Fonds ƒ 1720.55 heeft afgeworpen ten bate der wetenschappen, die onze Maatschappij aankweekt; daarvan is nu ƒ 150.- uitbetaald ten behoeve van de uitgaaf van de 3e aflevering van Maerlant's teruggevonden gedichten, hetgeen met het bedrag der vorige jaren uitmaakt ƒ 1209.88, zoodat thans nog beschikbaar blijft ƒ 510.67.
2. De Kas der Maatschappij.
Voor den ophanden druk van den Catalogus was tijdelijk belegd ƒ 1000.-, waardoor de vorige rekening sloot met een tekort van ƒ 15.88. In het afgeloopen jaar beliepen de