Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1875
(1875)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
Het Verslag van de Commissie van Taal- en Letterkunde over het jaar 1874-75bevat slechts de mededeeling, dat zij geen aanleiding gevonden had tot het houden van vergaderingen; zij had bestaan uit de HH. de Vries, Verwijs, Cosijn, Kern en Verdam. | |
Verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde over het jaar 1874-75.Als secretaris der Historische Commissie van de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde heb ik de eer verslag uit te brengen omtrent hare werkzaamheden over het afgeloopen jaar 1874-75. De vergaderingen werden trouw bezocht en de werken, die eenige Leden der Commissie, zie het vorige Verslag, zich ten taak hadden gesteld om uit te geven bij gelegenheid van het Derde Eeuwfeest van Leidens Ontzet en van de Stichting der Hoogeschool, werden als naar gewoonte uitvoerig besproken. Zoo heeft de Heer Fruin verschillende mededeelingen gedaan omtrent de zeldzame geschriften betreffende het | |
[pagina 53]
| |
Beleg en Ontzet, die hij met de Heeren Rammelman Elsevier en Hooft van Iddekinge heeft vereenigd, tot een Gedenkboek aan de driehonderdjarige feestviering, dat met 3 October l.l. het licht zag. De Heer Pleyte besprak hetgeen hem voorgekomen was bij het bewerken van het Chaertbouc van Leidens Straten en Wateren, dat door hem voor die gelegenheid in kleurendruk werd uitgegeven, voorafgegaan door een geschiedkundige schets. Door den Heer du Rieu werd de Commissie geraadpleegd over de inrichting van de Lijst der Curatoren en Professoren, die hij plaatste voor het Album der Leidsche Studenten, als ook over de inrichting van den alphabetischen Index op genoemd Album, dat als een lijvige kwartijn van 1000 bladzijden op 8 Februari l.l. het licht heeft gezien, en binnen weinige dagen geheel uitverkocht werd. De Leden du Rieu, Rogge en Rauwenhoff hebben zich daarna als permanente Commissie geconstitueerd om toevoegselen en verbeteringen op het Album te verzamelen. Bovendien is op de bijeenkomsten menige belangrijke mededeeling voorgedragen. De Heer Fruin sprak over de Morgenwekker en den vermoedelijken auteur Donellus; verder over Brochures van Andringa de Kempenaer en diens verhouding tot het hof van Willem II; eindelijk over het muntwezen naar aanleiding der uitgave van de Grafelijkheids rekeningen. De Heer Elsevier gaf bericht omtrent enkele weinig beteekenende voorwerpen, bij het omdelven der Ruïne voor den dag gekomen; hij handelde over de plaats van het oude Heeren-Logement voor de afgevaardigden uit Leiden, dat aan het Buitenhof te 's Hage stond, verder over de geschiedenis van het Schilderij van Lucas van Leijden voorstellende het laatste oordeel, en zijne ver- | |
[pagina 54]
| |
plaatsing uit de St. Pieter naar het Catharijnen-gasthuis en van daar naar het Stadhuis; hij sprak over de woonplaatsen van beroemde personen te Leiden van 1575 tot 1610, naar aanleiding van het Stadsverhuurboek, over Hans Liefrinck den plaatsnijder, waaromtrent hij een bericht zond aan den Nederlandschen Spectator, over de inrichting der Pieterskerk van de 14e tot de 16e eeuw, naar aanleiding van een Memorieboek van het St. Catharijnen-gasthuis en eindelijk omtrent den eersten schilder in olieverf te Leiden, zekeren Clemens, in 1467. De Heer Schotel deed eene mededeeling omtrent heidensche gebruiken bij den landbouw; de Heer Sepp omtrent een boekje bevattende reizen naar Paraguay van paters Jesuiten in 1698 en 1710 onder directie van Anthonius Sepp. De Heer du Rieu handelde over eenige auteurs, voorkomende met hunne anagrammen in de werkjes van zekeren réfugié, Blessebois, die met de Elseviers bevriend is geweest, en vestigde de aandacht op eene nieuwe gehalte-bepaling van vaderlandsche munten door het Wiskunstig genootschap te Amsterdam aangegeven. De Heer Rogge gaf inlichting omtrent eene Memorie van Uytenbogaard in 1639 ten gunste der toen vervolgde Catholieken te Utrecht, welke Memorie later verschenen is in het tijdschrift van het Utrechtsche Bisdom. Bovendien besprak hij den auteur van de Weegschaal Jacobus Taurinus. De Heer Hooft van Iddekinge handelde over de waarde van het oude schild. Eindelijk trachtte de Heer Pleyte de waarschijnlijkheid aan te toonen, dat de oorspronkelijke platte grond van Leiden, waarnaar de copie werd vervaardigd, door hem in facsimile uitgegeven, het werk is geweest van Hans Liefrinck. | |
[pagina 55]
| |
Aan de commissie werd in den loop van dit jaar ten geschenke gezonden door den Heer Wijdom van Claterbos, een drietal eigenhandig geschreven rijmen van den Leidschen schilder en schoonschrijver Cornelis Claes van Aecken, en dankbaar aanvaard voor de Bibliotheek. Er werd ook voortgewerkt aan het Repertorium der Epistolographen voornamelijk door den Heer Rogge; en eindelijk de uitgave voorbereid van dat gedeelte van het Aflezingboek van Leiden, dat op het beleg van 1574 betrekking heeft en waarmede de Heer Elsevier zich bezig houdt. Ons Medelid Mr. W.P. Sautijn Kluit had een Verhandeling over de 's Gravenhaagsche Courant ingezonden, die door het Bestuur in onze handen gesteld is. De commissie heeft geadviseerd tot de plaatsing in de Mededeelingen, gelijk geschied is.
W. Pleyte, Secret. |
|