Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1874
(1874)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Mededeelingen gedaan in de vergaderingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1873-1874. | |
[pagina 61]
| |
I. Aankoopen voor de bibliotheek der Maatschappij. medegedeeld door J. Verdam.In het laatst van het vorige jaar had te Brussel de verkooping plaats der belangrijke verzameling boeken en handschriften, nagelaten door Professor C.P. Serrure. De Catalogus had ook het Bestuur onzer Maatschappij uitgelokt, om te trachten, eenige dier schatten voor de bibliotheek te veroveren. Bij de beperkte middelen, waarover ‘Letterkunde’ te beschikken heeft, was het echter wel te voorzien, dat het fraaiste en belangrijkste der verzameling niet in het bezit der Maatschappij zou geraken. Wanneer men weet, dat één der Hss., opgehouden is voor de reusachtige som van 2700 francs, en dat een ander voor de Antwerpsche bibliotheek is aangekocht voor 1200 francs, begrijpt men, dat niet in éénen adem daarmede kan genoemd worden datgene, wat in het bezit der Maatschappij is gekomen. Toch is het aangekochte niet van belang ontbloot, en in elk geval is het goed, dat de leden weten, welke Hss. zich op de bibliotheek onzer Maatschappij bevinden. Ik laat hier dus eene beschrijving volgen van de Hss., waarmede de bibliotheek is verrijkt. | |
[pagina 62]
| |
Vooreerst is aangekocht: een fragment uit de 2e partie van den Spieghel Historiael . Het is één folioblad op buitengewoon groot perkament, met vier kolommen naast elkander, hetgeen men zelden aantreft. Het blad heeft waarschijnlijk een deel uitgemaakt van een Hs., dat den geheelen Spieghel moest bevatten; het is althans geheel hetzelfde formaat als de bekende Gentsche fragmenten. Het is een gedeelte van het zesde boek der 2e partie, en kan dus nog door de bewerkers van dat Middelnederlandsche rijmwerk gebruikt worden. Aan de eene zijde heeft het fragment veel geleden, vooral op den derden kolom. Het begint met de woorden:
Ga naar voetnoot1 hise besiden ende an hare vant,
uit Cap. 61 en eindigt met de regels: CCC scellinghe gavic haer mede,
Daer su sident mede wt dede
Hare kinder ende haren man.
uit Cap. 70.
2o. TweeGa naar voetnoot2 fragmenten uit Maerlant's Historie van Troyen . Het eerste is 4 foliobladen groot, met drie kolommen op iedere bladzijde, en bevat de geschiedenis van Jason en Medea en een deel van den eersten Trojaanschen oorlog. Het is uitgegeven door Blommaert in zijne Oud-Vlaemsche Gedichten , Deel II. bl. 75-91 en komt overeen met vs. 246-1733 van mijne uitgave. Het tweede is één blad groot, eveneens met 3 kolommen en bevat een verhaal van Hectors heldendaden; het is uitgegeven in het eerste deel der genoemde OVl. Ged. | |
[pagina 63]
| |
bl. 52-56, en komt overeen met vs. 2380-2750 van mijne uitgave. De opgave in den Catalogus van Serrure's bibliotheek, dat deze fragmenten slechts gedeeltelijk uitgegeven zijn, is dus onjuist.
3o. Een door Willems in 1832 genomen afschrift van een Hulthems Handschrift, dat thans op de Bourgondische bibliotheek te Brussel berust. Het bevat allerlei physische en medische onderwerpen, en is reeds nauwkeurig beschreven door Clarisse, in zijne Inleiding op de Natuurkurde van het Geheel-al bl. 16-20.
4o. Een klein fragment uit den Malegijs , en niet uit den Roman de Vivien , zooals de Catalogus zegt. Het is een fragment van een blad met twee kolommen, en bevat 88 geheele en evenveel door de schaar gehalveerde regels. De geheele zijn door Bormans uitgegeven in zijne Notae in Reinardum Vulpem, bl. 16-18, alleen de halve regels zijn nog onuitgegeven. Het fragment bevat eene episode aan het hof van koningin Oriande, waar Malegijs zich toen bevond, en waarheen nu Malegijs' broeder Vivien gezonden wordt door den heidenschen koning Athenor, in wiens dienst zich Vivien begeven had. De Bibliotheek onzer Maatschappij bevat nog twee andere fragmenten van den Malegijs, die wel reeds lang in haar bezit zijn, maar toch nog nooit opzettelijk zijn vermeld. Zij zijn in 1860 door het lid der Maatschappij de Wind te Middelburg gevonden als schutbladen om eene rekening dier stad van het jaar 1561. De gelukkige vinder heeft ze aan de bibliotheek onzer Maatschappij ten geschenke aangeboden. De fragmenten zijn tot nog toe onuitgegeven; alleen | |
[pagina 64]
| |
zijn er eenige fac-similé's van vervaardigd, die evenwel niet zeer gelukkig zijn uitgevallen. Elk der fragmenten is een folio-blad groot, met twee kolommen op iedere bladzijde; maar van het eerste is de tweede en derde kolom half, en van het tweede bijna geheel weggesneden. Het eerste bevat eene episode uit den oorlog, dien Karel de Groote voert met Malegijs en Vivien. De eerste regels zijn: Dat hi was in ene lage
Gevangen al onvorsien,
en de slotregels: Hi wapendem ende sat ter vaert
Up dat rike ors Beyart.
Het tweede bevat een verhaal van de heldendaden van den dwerg Spiet; het begint met de regels: Spyet seide: ‘al bem ic smal,
Ic sal u sciere matteren.
en eindigt met: Spyet seide vor Madelgijs
Ende sprac: ‘fel mastijn,
Oft u deert, comets toe sijn
Ende laet staen uwen.…
Ook op de Antwerpsche Bibliotheek berustte vroeger een onuitgegeven fragment van 784 regels, dat door Mone, Uebersicht bl. 35, vermeld wordt, en waarvan hij de beginregels aanhaalt. Om dit ter leen te bekomen, heb ik mij gewend tot den Antwerpschen Archivaris Génard. Van hem heb ik reeds geruimen tijd geleden bericht ontvangen, dat men bezig is dit belangrijke fragment op te sporen, maar later heb ik, in weerwil van een vriendelijk verzoek om de uitkomsten van het onderzoek te mogen vernemen, geen bericht meer ontvangen, zoodat het te | |
[pagina 65]
| |
vreezen is, dat het fragment verloren is geraakt. Dit is des te meer te bejammeren, omdat de fragmenten van den Malegijs met het Antwerpsche mede, ongeveer 1600 regels zouden bedragen en dus eene gezamenlijke uitgave overwaardig zouden zijn. Moge het vermiste fragment nog eenmaal op de Antwerpsche bibliotheek worden teruggevonden |