Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1874
(1874)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Wttewaal wordt uit het voorgedragen dubbeltal Dr. W.N. du Rieu en Jhr. J.E.H. Hooft van Iddekinge gekozen Dr. W.N. du Rieu, die de benoeming aanneemt.
Nadat hiermede al de in den beschrijvingsbrief vermelde punten waren afgehandeld, hadden nog enkele HH. eenige mededeelingen of vragen te doen. Vooreerst deelde de Bibliothecaris H.C. Rogge mede, dat hij van een Lid der Maatschappij, dat onbekend wenscht te blijven, ƒ 25 ontvangen heeft voor de Bibliotheek. Met toejuiching wordt deze mededeeling door de vergadering ontvangen. Daarna vraagt het lid Dr. P.J. Cosijn, wat het Bestuur van plan is te doen met het voorstel van het lid Mr. van Zinnicq Bergmann. Hij acht het wenschelijker boeken aan te koopen, dan een huis. De Voorzitter antwoordt, dat het Bestuur handelen zal zooals het het best oordeelt, maar dat het op dit oogenblik de vraag van Dr. Cosijn niet kan beantwoorden. Vervolgens vraagt de Heer Mr. J. Heemskerk Az. naar de meening van het Bestuur aangaande het al of niet wenschelijke van het beschrijven van het leven der gestorven medeleden. Hij meent uit eene zinsnede van het Verslag van den Secretaris te hebben opgemaakt, dat de sympathie van het Bestuur voor de levensberichten niet zeer groot is. Spreker zou ze echter zeer ongaarne missen en beschouwt ze als van groot belang voor de Maatschappij. Door den Voorzitter worden de woorden uit het Verslag nog eens voorgelezen en wordt den Heer Heemskerk de verzekering gegeven, dat de zorg voor de levensberichten steeds door het Bestuur als een van zijne eerste plichten wordt opgevat. | |
[pagina 57]
| |
Eindelijk vroeg de Heer Dr. J. ten Brink, of de Maatschappij geene pogingen kan aanwenden om het Taal- en Letterkundig Congres, dat dit jaar in Leiden zou gehouden worden en dat gevaar loopt te mislukken, te steunen. Hij deed het voorstel, dat de Leden der Maatschappij bijdragen zullen geven voor dat doel. De Voorzitter merkt op dat volgens Art. 45 der wet, de vergadering moet beslissen over de urgentie van het voorstel. Na eene gedachtenwisseling waaraan deelnemen Dr. J. ten Brink, de Voorzitter, de HH. Greeve en Dercksen, onderwerpt de Voorzitter aan de Vergadering de vraag, of het voorstel urgent zal worden verklaard of niet. Daar evenwel de urgentie door 29 van de 44 leden wordt ontkend, kan er over het voorstel van Dr. J. ten Brink niet worden beraadslaagd. Verder verlangt niemand der Leden het woord, en wordt de Algemeene Vergadering door den Voorzitter gesloten. |
|