Uit de rekeningen der Heeren van Blois deelt de Lange van Wyngaarden, Beschr. van Gouda, I, bl. 216 het volgende mede:
Mei 1359). ‘Item porrede myn joncher des voerschr. donresdage morghens vroech van der hage te beverwyc waert, om te scepeling herberghe [lees: scepelingher berghe] te riden, daer die waertsmanne van Kennemerlant ende van Vrieslant op den naesten vrijdach omboden waren te wesen, om hem [d.i. hun] te segghen dat si him beraet hielden ende ten landen wel saghen, omdat men veel van hertoge Lodewijs [oudsten broeder van Willem V] coemste seyde....... Item quam myn joncher desselfs donredag avonds te legghen te beverwyc eñ bleef aldaer des naesten vrijdage tot na den eten.......’
Van soortgelijken aard is de volgende post uit een rekening van 1360.
‘...... sondach na egidii dach [2 Sept.] voer hy [Jan van Blois] over te catwijc op een dachvaert, daer die welgheboren van noirthollt. onboden waren’ (bl. 118).
Dat dit geen onlangs ingevoerd gebruik was, blijkt uit het vervolg (van Wilhelmus Procurator) op de Egmondsche Kroniek, bij Matthaeus Analecta, II, p. 666:
‘Hujus temporis vicinio, Augusti videlicet XVI Kal. [a. 1327] Wilhelmus comes, de Brabantia rediens, suis apud Catwyc tam urbanis quam rusticis se ostendens comparuit, hactenus dubium videlicet de transitu versus Imperium propalavit, qui majorem illius filium personaliter sustulisse dicitur illique assensu populi patriae regimen usque ad reditum commisisse.’
De vraag rijst van zelf bij ons op: waarom zulk een vergadering belegd in een kleine plattelands gemeente, liever dan in een aanzienlijke stad? Ik geloof dat wij hierop moeten antwoorden: omdat in dien tijd de aanzienlijke