Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1869
(1869)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
Verslag van de Handelingen der Maatschappij gedurende het jaar 1868-1869.Mijne Heeren,
Vóór dat het Maatschappelijke jaar met onze bijeenkomst op heden wonde afgesloten, moeten wij volgens het voorschrift van onze wet een oogenblik stilstaan, en u mededeelen wat door de Maatschappij is verricht geworden in dezen jaarkring. De plaats door Professor de Vries bij zijn aftreden als lid en als voorzitter van het Bestuur opengelaten, is door den Hoogleeraar de Wal ingenomen, want deze door de Algemeene Vergadering tot lid van het Bestuur gekozen, heeft in de bijeenkomst van October l.l. het hem aangeboden voorzitterschap op zich willen nemen. De heer de Wal heeft met denzelfden ijver voor de Maatschappij bezield als weleer onze tezamenkomsten geleid. Het eerste, dat hij als zoodanig aan de Vergadering mededeelde, was het besluit van Dr. Janssen, die zich door den staat zijner gezondheid, welke in die dagen re- | |
[pagina 16]
| |
den tot bezorgdheid gaf, genoopt gevoelde als lid van het Bestuur te bedanken nog vòòr dat dit zijn laatste zittingjaar verstreken was. Met leedgevoel vernam de Vergadering dit bericht; de heer Janssen, had gedurende een reeks van jaren de belangen der Maatschappij onvermoeid behartigd, als lid der historische commissie, waarvan hij voor 28 jaren een der oprichters geweest is, als lid van de commissie van redactie, en als lid van het Bestuur waarin hij 14 jaren had gezeten, waarvan hij tweemalen telkens 2 jaren achtereen het Voorzitterschap had bekleed; men had zoo gaarne gezien, dat de heer Janssen dien werkkring nog niet verliet, maar men moest zijn besluit eerbiedigen; gelukkig is hij sedert mogen herstellen en heeft hij aan de Commissie-Vergaderingen als weleer deel genomen. Ondertusschen had de Maandelijksche Vergadering in deze ledige plaats moetende voorzien, in November tot tijdelijk lid van het Bestuur gekozen Professor Kuenen. In diens plaats zal door u straks een ander Bestuurslid gekozen worden, want de taak, die de heer Kuenen wederom welwillend op zich nam, eindigt reeds met October e.k., en de heer Kuenen is niet herkiesbaar. De belangen der Maatschappij zijn derhalve in het afgeloopen jaar toevertrouwd geweest aan de heeren Bestuurders de Wal als Voorzitter, Kuenen, Fruin, Kern en Veth, Wttewaall als Penningmeester, Rogge als Bibliothecaris, van Heyst als Hoofredacteur bijgestaan door het Eerelid Bodel Nijenhuis, evenals uw Secretaris door Dr. Wijnmalen onafgebroken met raad en daad geholpen is, zelfs nadat deze metterwoon Leiden moest verlaten in Januari l.l. ten gevolge van zijne benoeming tot Onderbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage; in weerwil van dien uitgebreiden werkkring heeft hij steeds gelegenheid gevonden als Adjunct-Secretaris werkzaam te blijven voor | |
[pagina 17]
| |
de Maatschappij; een woord van dankbetuiging voor de vele bewezene diensten moge hier door mij worden uitgesproken. Van de heeren, die door de vorige Algemeene Vergadering tot Leden onzer Maatschappij benoemd zijn, is het lidmaatschap niet aanvaard door Jkhr. Mr. H. van Alphen alhier en Dr. A.H.A. Ekker te Kampen; zij meenden niet in staat te zijn mede te werken tot het doel dat onze Maatschappij beoogt. De lijst der Leden, die in het afgeloopen jaar ons door den dood achtereenvolgens zijn ontvallen telt deze 14 namen: de emeritus Amsterdamsche predikant Dr. D.H. Wildschut te Velp; de letterkundige C. van Erlach van der Bilt la Motte laatstelijk te Rosendaal; de Amsterdamsche koopman Is. Meulman, bekend door zijne uitgebreide bibliotheek van groote en vooral van kleine werken over onze geschiedenis; zijn stadgenoot Mr. Jacob van Lennep, de onvermoeide dichter en prozaschrijver, zooals de lange lijst van diens geschriften achter zijn Levensbericht overtuigend zal aantoonen; Mr. Martinus des Amorie van der Hoeven, hoogleeraar in de rechten aan het Athenaeum te Amsterdam; Mr. G.A. Yssel de Schepper, vroeger lid van de Tweede Kamer, oud-notaris te Olst; de dichter S.J. van den Bergh te 's Gravenhage; Dr. G. van Wieringhen Borski, rector van het gymnasium te Delft, schoolopziener van het 2de District van Zuid-Holland; Dr. J.H. Halbertsma, rustend predikant der Doopsgezinden te Deventer; Dr. J.W. Ermerins, hoogleeraar in de natuurkunde te Groningen; Mr. J. van Doorninck, archivaris van de provincie Overijsel te Zwolle; Jhr. Mr. A.G.A. Ridder van Rappard, oud-minister van binnenlandsche zaken en eeredienst te Utrecht; J.J. van Voorst, rustend predikant te Amsterdam, en laatstelijk diens stadgenoot Dr. F.J. Do- | |
[pagina 18]
| |
mela Nieuwenhuis, hoogleeraar aan het Evangelisch Luthersch Seminarie. Onder de Leden in het Buitenland zijn ons ontvallen de heeren Dr. K.W. Bouterwek, hoogleeraar en directeur van het gymnasium te Elberfeld; J.M. van Dautzenberg, letterkundige te Elsene bij Brussel; Dr. A. Namur, secretaris der Société des monuments historiques du Luxembourg te Luxemburg; Dr. K.L. Torfs, hoogleeraar in de godgeleerdheid te Antwerpen; Dr. Josef Diemer, directeur der Universiteits-Bibliotheek te Weenen; eindelijk overleed in de Koloniën Dr. F.J. van der Meer van Kuffeler, predikant te Soerabaija en op zijn terugreis van daar ons medelid S.F. Groen, vroeger leeraar in de Fransche taal aan het gymnasium alhier, die meermalen lid en secretaris was van onze Taalkundige Commissie.
Overgaande tot hetgeen door de Maatschappij is verricht geworden kan ik U wijzen op het Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, en ditmaal ook op hetgeen de Secretaris der Commissie voor Taal- en Letterkunde in zijn Rapport zal mededeelen; vond deze toch in de laatste jaren geen aanleiding tot gemeenschappelijken arbeid, thans heeft zij weder eenige bijeenkomsten gehouden en beraadslaagd over verschillende letterkundige aangelegenheden. In de vorige Algemeene Vergadering deelde ik u mede, dat het Taalkundig Woordenboek op Hooft van ons medelid den heer A.C. Oudemans Sr. als toevoegsel op hetgeen door het Koninklijk Nederlandsch Instituut indertijd was uitgegeven, bijna gereed was; reeds 27 vellen lagen toen afgedrukt ter tafel, want het Bestuur was door de Regeering in staat gesteld dit boek, dat niet meer van harentwege onder de geschriften van het Instituut | |
[pagina 19]
| |
kon verschijnen, te laten drukken als een werk van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. De druk der 4 laatste vellen heeft evenwel langer opgehouden, dan ik in 1868 voorspelde. De onvermoeide bewerker heeft namelijk nog een Nalezing van 50 bladzijden aan zijn werk toegevoegd, waarin hij vele taalkundige opmerkingen opnam en o.a. een merkwaardige lijst van alliteraties, die bij Hooft voorkomen. Dientengevolge kon ik eerst met December aan elk uwer een exemplaar toezenden van dezen sleutel, die voor het verstaan van Hooft's geschriften onmisbaar zal worden bevonden. Toen is echter gebleken, dat dit boek een grooter offer van de kas onzer Maatschappij vorderde, dan waarop bij de raming gerekend was. De tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken heeft gelukkig aan een daartoe strekkend verzoek van het Bestuur gehoor gegeven, en door eene bijdrage van ƒ 200.- de Maatschappij zoodanig geholpen, dat de overige belangen niet behoeven te lijden door het Woordenboek op Hooft. Het werk is aan de Leden der Maatschappij, aan de openbare bibliotheken en letterkundige Genootschappen hier te lande geschonken, en tevens in den handel gebracht; het publiek heeft deze gelegenheid niet ongebruikt gelaten. De druk van de Gedichten van Willem van Hildegaertsberch door ons medelid Dr. Bisschop afgeschreven en gecollationeerd, waarmede in het vorige najaar een aanvang is gemaakt, vordert naar wensch. De heer Verwijs heeft ofschoon niet meer met den heer Bisschop te Leeuwarden wonende zijne medewerking aan dezen nog niet uitgegeven dichter niet onthouden; dit werk belooft de Maatschappij tot eer te zullen verstrekken. Op den Beschrijvingsbrief vindt gij als Vde punt de toewijzing van de thans beschikbare gelden van het Fonds voor deze uitgave. | |
[pagina 20]
| |
Was de bundel Mededeelingen ten vorigen jare niet lijvig, ook deze keer belooft hij niet uitgebreid te zullen zijn, want een daarvoor aangeboden bijdrage van wijlen ons medelid Mr. G.A. Kleyn over de Malbergsche glossen is door de taalkundige Commissie bevonden minder geschikt te zijn voor onze Mededeelingen, daar deze uitsluitend van juridischen aard bleek te zijn en den grammaticalen grondslag te missen. Dit zou niet gegolden hebben van het werk van een ander lid, ik bedoel de drie Albums van Ernst Brinck door Mr. F.A. Ridder van Rappard met aanteekeningen voorzien en nog voor den druk gereed gemaakt; doch, toen men een aanbieding deed aan de familie van genoemd medelid om deze vrucht van de groote verzameling Alba Amicorum, welke hij in een vroeger deel onzer geschriften zoo uitvoerig had geschetst, als zijne wetenschappelijke nalatenschap in onze Mededeelingen te mogen plaatsen, bleek het, dat deze geschiedkundige bijdrage reeds ter perse was gelegd. Aan de noodiging, die jaarlijks in den Beschrijvingsbrief herhaald wordt, om in de Mededeelingen verschillende bijdragen te plaatsen, gaf slechts een enkel lid gehoor. De werkkring der Leden van de Maatschappij als zoodanig is meer tot die soort van ondernemingen bepaald, welke door gemeenschappelijk samenwerken kunnen tot stand komen. Daartoe behoort de in het vorige jaar opgestane Commissie voor de Volksgebruiken bij den landbouw; deze heeft evenwel vruchteloos gewacht op de overkomst van den heer Dr. W. Mannhardt te Danzig, op wiens verzoek zij zich had gevormd, en die tot buitenlandsch lid benoemd ons schreef, dat hij in persoon de opgevatte taak zou helpen volbrengen; moge een volgend verslag gunstiger berichten hieromtrent bevatten. De vrucht van zulk een gemeenschappelijken arbeid was | |
[pagina 21]
| |
het Repertorium van bijdragen voor de geschiedenis des vaderlands, dat door de Geschiedkundige Commissie thans wordt voortgezet en bijgewerkt, evenals een Index op de gedrukte brieven van Nederlanders, welke in handschrift bij haar berust, alsmede andere ondernemingen, waarover het Verslag van haren Secretaris u zal inlichten, terwijl uit dat van den Secretaris der Taalkundige Commissie zal blijken, dat deze den grondslag heeft gelegd voor eene verzameling van de bouwstoffen voor een Lexicon Diplomaticum d.i. der oude rechtstermen in oorkonden enz., op de wijze als dat voor de Duitsche taal geschiedt, alsook dat zij de handen aan het werk heeft geslagen voor een behoorlijke lijst van alle overblijfselen der Middel-Nederlandsche letterkunde in handschrift of in druk verspreid; want al heeft deze of gene beoefenaar van het Nederlandsch zulke aanteekeningen verzameld, hoe licht kunnen deze niet te loor gaan, terwijl het Archief der taalkundige Commissie blijvend en wat meer zegt steeds toegankelijk zal zijn.
Dat vele bijdragen voor den beoefenaar van onze taal en geschiedenis van groot gewicht worden uitgegeven in de geschriften der buitenlandsche zustervereenigingen, is vooral in het laatste jaar herhaaldelijk gebleken bij de rondzending van die tijdschriften, welke de Maatschappij van bedoelde genootschappen ten geschenke ontvangt. Aangenaam is het mij derhalve u wederom te kunnen mededeelen, dat de Maatschappij dit ruilstelsel heeft uitgebreid door in betrekking te komen met den Wurtembergischen Alterthumsverein te Stuttgart, dank zij de bemiddeling van ons eerelid Dr. Ed. von Kausler, met de Société d'émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre te Brugge, met het Kon. Insti- | |
[pagina 22]
| |
tuut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde in N.-Indië te 's Gravenhage, met den Historischen Verein für den Niederrhein te Keulen, terwijl wij ons gehaast hebben aan dergelijke uitnoodiging van het Bestuur van het Willemsfonds te Gent gehoor te geven. De bibliothecaris heeft de steeds toenemende verzameling der geschriften van die genootschappen geplaatst in de groote kast, die onlangs tegen de laatste vrije muren der Bestuurskamer is opgeslagen. Geen week gaat er voorbij, of de Maatschappij ontvangt een of ander stuk ten vervolge; en zoo zal vrij spoedig een uitbreiding der Bibliotheekszalen onvermijdelijk zijn. Met eenige van die genootschappen waren wij in wetenschappelijke briefwisseling, want herhaalde malen zijn Nederlanders besproken in de vergaderingen van die zustervereenigingen, als bij die te Bremen onze vestingbouwkundige Johan van Valckenburg, die zich daar ter stede later ophield; dus ook met het oog op zulke wetenschappelijke diensten is de band, die de Maatschappij met die genootschappen heeft aangeknoopt van groot nut. Verlangt een der Leden zijn onderzoek ook in het buitenland voort te zetten, het Bestuur stelt zich hem ten dienst om door de betrekkingen met die geschiedkundige maatschappijen de kans van weigeren te voorkomen, bij zulke internationale nasporingen.
Ik ga over tot het mededeelen van hetgeen op de Maandelijksche Vergaderingen ter tafel is gebracht. In mijn vorig verslag eindigde ik met te zeggen, dat ons eerelid Dr. Bergman de slotsom van zijn onderzoek omtrent Magdalena Moons in betrekking tot Leidens ontzet had voorgedragen, welk stuk den bundel der Mededeelingen van 1868 opent, welnu evenzoo zal die van 1869 worden geopend door een bijdrage van hetzelfde Eerelid, door | |
[pagina 23]
| |
hem op de Decembervergadering voorgelezen, zijnde een nader onderzoek omtrent genoemde vrouw, door wier tusschenkomst de veste van van der Werf in der tijd niet bestormd zou zijn geworden. De heer Bergman heeft namelijk nader getoetst de gronden, waarop een onzer stadgenooten de heer J.H. Eichman het betoog van Prof. Tijdeman meende ontzenuwd te hebben, volgens wien het verhaal omtrent genoemde Magdalena geen genoegzame zekerheid bezit. In de Novembervergadering had Professor Fruin een ander geschilpunt uit onze geschiedenis besproken; hij heeft namelijk het verhaal omtrent den Nederlandschen Regulus, Albrecht Beiling, aan een kritisch onderzoek onderworpen, en aangetoond wat door Vossius als een tweeden Livius om zijn redenaarstalent te laten schitteren aan de oudere overlevering is toegevoegd, en dat door de kronieken gewaarborgd is het bericht van de wreede en onteerende straf aan Beiling voltrokken op bevel van gravin Jacoba, toen hij teruggekeerd was na verloop van den termijn, die hem vrij was gelaten. Deze proeve van historische kritiek, waarover toen door eenige leden van gedachten is gewisseld, is daarna verschenen in Nijhoff's Bijdragen voor Geschied- en Oudheidkunde, Nieuwe Reeks, dl. VI, bl. 1-20. Professor Kern behandelde in de Vergadering van Januari een vraag vroeger door hem gesteld, zie de Handelingen van 1868, bl. 35 omtrent de wijze van het aannemen van dergelijke punten; hij sprak nu over het Bondgenootschap der Salische Franken, dat is hij gaf op welke stammen in het algemeen genomen, daartoe behoorden; het was een nadere toelichting van hetgeen spreker op het laatste Letterkundige Congres te 's Gravenhage had behandeld. | |
[pagina 24]
| |
Ook in de Vergadering van Februari hoorden wij een bijdrage van historische kritiek en wel van den heer Sepp, die de verschillende berichten en oordeelvellingen van Meursius, als geschiedschrijver van de Leidsche Hoogeschool, over eenige hoogleeraren vergeleek, zooals zij gevonden worden in de uitgaven van zijn geschrift dat onder verschillende titels in 1613 en 1625 het licht zag, in verband met de ‘Illustris Academia.’ Dit stuk is kort daarop in zijn geheel verschenen in de Godgeleerde Bijdragen van 1869, bl. 236-255. In de bijeenkomst in Maart verplaatste Dr. Verwijs ons in een vroeger tijdperk; hij besprak het gebeurde op Driekoningenavond in 1395 met Graaf Willem van Oostervant, de overlevering van het doorsnijden van het tafellaken, dat door de kroniekschrijvers als de eerste oorzaak der oorlogen tusschen de Hollanders en Friezen wordt opgegeven. Het was een gedeelte van een met tal van oorspronkelijke bescheiden voorziene bewerking van ‘de Tocht van Albrecht van Beijeren naar Friesland’, al hetwelk een deel van de werken van het Utrechts Historisch Genootschap zal vullen.
Wat de letterkundige bijdragen betreft, moet ik meêdeelen, dat onze eerste bijeenkomst, die in October, bijna geheel is ingenomen door eene lezing van Dr. Verwijs over den Middel-Nederlandschen Ferguut en diens oorspronkelijken vorm, dat is de Romance de Frégus. Dit Fransche gedicht was tot nu toe nooit door onze Nederlandsche taalkenners geraadpleegd, daar het eerst voor weinige jaren was uitgegeven door Franersque Michel naar het Parijsche handschrift, maar het was in Schotland en slechts voor weinige leden van een bepaalde vereeniging gedrukt en niet in den handel verkrijgbaar; vruch- | |
[pagina 25]
| |
teloos waren dus de pogingen geweest in het werk gesteld door onze taalkenners daarvan een exemplaar onder de oogen te krijgen; wat de geleerden niet mochten bereiken, is door dienstvaardigheid van een Frieschen zeehandelaar verricht. De heer Wyger Harmens Cz. koopman te Harlingen, door ons medelid Wolters daarop opmerkzaam gemaakt, mocht namelijk gelukkiger slagen dank zijne handelsbetrekkingen in Engeland; hij heeft een der weinige exemplaren ten geschenke weten te verkrijgen en heeft dit met de grootste welwillendheid aan de Bibliotheek van onze Maatschappij afgestaan, waar het voortaan door elken taalkenner kan geraadpleegd worden. De heer Verwijs had nu dien Franschen Ferguut met de Middel-Nederlandsche vertaling vergeleken, en bewees met eenige voorbeelden, hoe of het Fransche minder goed was begrepen door den Nederlandschen dichter, en welk licht daaruit opgaat voor de tekstkritiek van den Ferguut. In de Decembervergadering verklaarde de heer de Vries de spreekwijs ‘er om koud zijn’ en toonde aan, hoe of deze uitdrukking aan de Noordsche talen ontleend door de Hollanders schijnt overgenomen te zijn, toen zij ten tijde van Wassenaar Opdam en Tromp meer in aanraking met de Noordsche volken waren gekomen. In de maand Maart gaf dezelfde een bijdrage over de spelling van den naam der stad Leiden; de regeering toch en het gemeentebestuur volgen de spelling van Siegenbeek in alles, behalve in dit ééne woord; in strijd met het voorschrift van den hoogleeraar Siegenbeek, waarop men zich beroept, wordt in de officieele stukken Leiden met y geschreven. De heer de Vries bracht in herinnering hoe de y voor de twee ii werd geschreven en later gedrukt, hoe de eij onbestaanbaar is als zijnde geen tweeklank, zoodat men dan Lé-ijden zou moeten uitspre- | |
[pagina 26]
| |
ken, en hoe de schrijfwijze ey in strijd is met de naamsafleiding van Leitha, dat vaart beteekent; hij toonde hoe ongeschikt het is te blijven hechten aan de schijnbaar oude spelling van ey, deze is toch eerst van de 14de eeuw, terwijl de naam dezer stad in stukken van de 10de eeuw reeds voorkomt, geschreven met ei. De spelregelen van de eigennamen werden daarna door de aanwezigen besproken. Het betoog van den heer de Vries zult gij in zijn geheel onder de Mededeelingen vinden. In de Vergadering van Februari heeft onze Voorzitter eene bijdrage geleverd over Nederlandsche woorden die in de vaderlandsche wetgeving van vroegeren en lateren tijd worden aangetroffen. De heer de Wal vestigde eerst de aandacht op een aantal woorden die in onze wetten en verordeningen sedert 1848 uitgevaardigd, voorkomen, algemeen in gebruik zijn, maar niet zijn opgenomen in de woordenlijst der heeren de Vries en te Winkel. Daarna verklaarde hij de beteekenis van vele rechtsgeleerde woorden, die met de letter o beginnen en gevonden wordende in oude costumen en ordonnantiën of in bijzondere voorschriften van lateren tijd niet over het hoofd mogen gezien worden bij de thans in bewerking zijnde letter o van het Woordenboek. Aan wisseling van gedachte ontbrak het niet bij die gelegenheid. In mijn vorig verslag maakte ik melding van een Runenopschrift dat aan den Potomac zou gevonden zijn, de heer te Winkel had toen daarover gesproken, en Prof. Kern heeft de onechtheid van dat Amerikaansche stuk elders aangetoond; dezelfde geleerde heeft onlangs gezien, dat een gebakken steen, waarin Runenkarakters staan gegrift en die, zoo heette het, te Katwijk gevonden was, evenzoo onecht is; in de Vergadering van April had deze steen hem aanleiding gegeven een en ander omtrent | |
[pagina 27]
| |
het letterschrift der oude Noren in het algemeen mede te deelen, en de verschillende perioden daarvan te bespreken.
In den loop van het jaar zond deze en gene der Leden een afdruk van zijn zegel, welke aan de zorgen van onzen Bibliothecaris zijn toevertrouwd; voortaan zal deze volgens een onlangs genomen besluit der Maandelijksche Vergadering ook de medailles bewaren, die de Maatschappij ten geschenke ontvangt, zonder dat het evenwel de bedoeling is, een verzameling van geschiedpenningen aan te leggen; wat wij van dien aard gekregen hebben, zal dus vermeld worden in het Verslag van den Bibliothecaris. Het laatste wat ik u thans nog heb te berichten, is dat ons eerelid Bergman de goedheid gehad heeft zijn apparaat voor een alphabetischen catalogus van onze bibliotheek, voor zoo ver de titels der boeken gedrukt zijn, aan den Bibliothecaris af te staan, waarvoor de Maandelijksche Vergadering den welwillenden schenker openlijk heeft dank gezegd.
Leiden, 17 Juni 1869. W.N. du Rieu, Secretaris. |
|