Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1868
(1868)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
II. Herinnering aan het Runamo-opschrift
| |
[pagina 22]
| |
levenschets had medegedeeld, de man zou geweest zijn die het eerst het beroemde Runamo-opschrift van Bleeking ontcijferd en er den sleutel van medegedeeld had aan den beroemden Finn Magnussen, ofschoon deze daarvan nergens gesproken heeft. Nu was het juist deze bijzonderheid, door geen schrijver vermeld, die mij het eerst deed twijfelen aan de echtheid der genoemde berichten, immers, aan bekwaamheid van den berichtgever in de noordsche letterkunde; want, daaruit bleek, dat hij zoo achterlijk was in de kennis van hetgeen in die letterkunde plaats had gegrepen, dat hij niet eens wist, dat het gewaande Runamo-opschrift, door Finn Magnussen ontcijferd, later gebleken is geen opschrift te zijn, maar een bloot spel der natuur, hetwelk reeds voor meer dan 25 jaren door den geleerden Worsaae in een afzonderlijke verhandeling in het licht gesteld isGa naar voetnoot1, en waarvan ook in ons land door ons medelid de Wal bericht gegeven is in den Konst- en Letterbode van het jaar 1847. De aanteekening nu van den heer Becker had de strekking om aan te toonen, dat Finn Magnussen zijne zoogenoemde verklaring van het runenopschrift van Runamo aan niemand anders dan aan zich zelven te danken heeft gehad, en dat dus geen Raffinson (die buitendien in Denemarken nergens bekend was) hem den sleutel tot die verklaring kon hebben verstrekt. Zij kan daarom beschouwd worden als eene niet onbelangrijke bijdrage tot het leven en werken van Finn Magnussen, evenzeer als tot korte maar zaakrijke herinnering aan de geschiedenis van het, vooral door hem, beroemd geworden Runamo-opschrift. | |
[pagina 23]
| |
‘Finn Magnussen, op Ysland geboren in het jaar 1781, werd in 1798 als student ingeschreven, en studeerde in de Rechten, waarna hij in 1806 tot advocaat bij het Yslandsche Oppergerecht benoemd werd. In 1812 begaf hij zich naar Copenhagen en legde zich toe op de studie der noordsche Archaeologie, waarbij hij veel te gemoetkoming en hulp ondervond bij zijne landslui Thorlaeus, hoogleeraar in de welsprekendheid, en den geheim-archivaris Thorkelin. In 1815 werd hij professor-titulair en hield voorlezingen, sedert 1819 over de noordsche literatuur en mythologie; hij werd in 1823 assistent bij Thorkelin in het geheime archief en na diens dood, in 1829, tot geheimarchivaris bevorderd. Er waren meer dan 600 jaren verloopen sedert de geschiedvorscher Saxo Grammaticus bericht had, dat koning Harald Hildetand, die in 735 in den slag op de Bravallerheide sneuvelde, de daden zijns vaders had laten beitelen op eene rots in de thans Zweedsche Provincie Bleeking. Hij verhaalt ook dat de Deensche koning Waldemar de Groote († 1182), die den inhoud er van verlangde te kennen, eenige mannen derwaarts zond om het opschrift te lezen, maar dat die mannen zulks niet vermochten, omdat de ingehakte groeven deels met aarde gevuld en deels door de voetgangers uitgesleten waren. Want, wat opmerkelijk is, het opschrift was niet op eene vertikale rotsplaat ingehakt, maar horizontaal, op eene plaats waarover de weg liep en waardoor het in den loop der tijden beschadigd moest worden. Er verliepen meer dan 300 jaren eer het werk van Saxo in druk verscheen, en de beroemde Ole Worm liet in het jaar 1640 een zijner vrienden, Jonas Skonvig, derwaarts reizen om het opschrift te onderzoeken. Deze kwam in de gemeente Hoby, in de Provincie Bleeking, vond de | |
[pagina 24]
| |
rots, die de inwoners Runamo heeten, maar bespeurde, gelijk hij zegt, slechts fragmenten van een opschrift en daarin slechts een enkel woord dat leesbaar was. In het jaar 1753 of 1754 werd die plek door den Deenschen archivaris en geschiedvorscher Langebeck bezocht en de hem vergezellende archiefteekenaar Abildgaard trachtte de plek af te teekenen; maar het opschrift kon niet ontcijferd of gelezen worden, tot dat eindelijk in het jaar 1762 de Zweedsche antiquarius Brocman, en in onzen tijd, in het begin dezer eeuw, de bekende overal rondwandelende en scherpziende antiquarius M.F. Arendt, de plek bezochten en de schrappen en figuren voor een spel der natuur verklaarden. In het jaar 1833 besloot het Koninkl. Deensche Gezelschap der Wetenschappen, op voorstel van bisschop P.G. Müller, een wetenschappelijk comité naar Runamo te zenden, om het opschrift te onderzoeken, en dat comité bestond uit de Proff. Finn Magnussen, E. Molbeck, Forchhammer Prof. Mineral. en den schilder Christensen. Bij hunne komst te Runamo lieten zij de rots reinigen en maakten inmiddels een uitstapje naar Maklamo, waar een trappenlager (Traplager) figuren en schrappen vertoonde, die zij evenwel voor een bloot natuurproduct verklaarden. Overal in Skandinavië komen in de graniet-gneis trappengangen (Trapgänge) voor; zulk een trappengang bevindt zich ook op den Runamo-rots, op wiens oppervlakte men de aangevoerde figuren en schrappen ziet. De trappengang is horizontaal gelegen en dwars over hem gaat de rijweg. De trappengang heeft eene lengte van 80 voet, wordt aan het einde smaller en verdwijnt eindelijk geheel; de grootste breedte is 10 duim. Forchhammer teekende met krijt aan, wat hij voor (letter) teekens hield, en Christensen teekende die af. Finn Mag- | |
[pagina 25]
| |
nussen studeerde 10 maanden op dit opschrift, van den 15 Juli 1833 tot den 22 Mei 1834, maar te vergeefs. Koning Frederik VI was middlerwijl op gevorderden leeftijd gekomen; hij was aan zijne oude beginselen stijf blijven hechten, was met den tijd niet medegegaan en men begon hem moê te worden. Daarentegen vestigde men met goede verwachtingen zijn oog op den erfprins Christiaan, die zich veelzijdig scheen gevormd en voor de toekomstige regeering voorbereid te hebben. Den 22 Mei was zijn bruiloftsfeest en, gelijk Finn Magnussen schrijft, op dien dag werd het hem duidelijk hoe men het opschrift lezen moest. Hij ving van achteren aan, van de rechter naar de linkerhand, en ontcijferde het geheel. In het jaar 1841 kwam zijn groot werk er over in het licht, en verwekte groot opzien. Hetgeen reeds voor 650 jaren, onder Waldemar den Grooten, onduidelijk geweest en later meer dan eens voor natuurlijke schrappen verklaard was geworden, was nu op eens duidelijk en leesbaar! Deze ontdekking werd medegedeeld, verbreid en bewonderd door: Falck, in het Neues Staatsbürgerl. Magazin, B. III, p. 242-271; in Rusland door Dr. Sjögren, Ueber das Werk des königl. dän. Etatsrath's und Prof. Finn Magnussen Runamo und die Runen; Petersburg und Leipzig 1842; in Duitschland in de Jenaische Allgem. Literaturz. 2e Jahrg. Leipz. 1843, No. 199, 200, door Prof. Michelsen; en in Holland door Mr. de Haan Hettema, in de Vrije Fries, Dl. III, p. 67-102. Worsaae was reeds eenmaal te Runamo geweest, en was niet van gevoelen dat de schrappen in den trappengang kunstmatige schrappen zouden zijn. In den zomer van het jaar 1844 begaf hij zich op nieuw derwaarts, vergezeld van den kunstschilder C. Zeuthen, en deze vervaardigde niet slechts eene naauwkeurige teeke- | |
[pagina 26]
| |
ning van den geheelen trappengang, maar nam ook afgietsels, in gips, van de plek waarop het opschrift heette te staan; die afgietsels worden thans nog in het antiquarisch Museum te Copenhagen bewaard. Het bleek, dat alle teekens natuurlijke reten in den trappengang waren, en later hebben Berzelius en de nog in leven zijnde Nilsson, die beide ter plaats geweest zijn, hetzelfde verklaard. Ook de historische gronden die Finn Magnussen aangevoerd had, konden door Worsaae niet aangenomen worden. De Sage verhaalt, dat het krijgsheir bij de stad Kiöge verzameld werd en dat de schepen zoo talrijk waren, dat zij den Sond bedekten, zoodat men van Seeland naar Fühnen als over eene brug marcheeren kon. Nu heet het verder, dat de armee 7 dagen noodig had om Bravalle te bereiken. Het is immers natuurlijk, zegt Worsaae, dat de armee eer hare talrijke schepen tot deze reis zal gebezigd hebben, dan te land door geheel Schonen, Bleking, Smaaland en Oostergothland te marcheeren, door de toenmaals ongebaande rotsen en wouden, die heden ten dage zelfs nog veel hinder veroorzaken. Het is geheel onmogelijk, dat het heir in 7 dagen van de kust bij Skanör (tegenover Kiöge) naar Bravalle zou kunnen marcheeren. - In de gemeente Thorhamn, bij den hof Möklerijd, in Bleking, niet ver van zee, vindt men op een hoog opstaande rots eene groote (beeld)voorstelling, de eenige die in Bleking aanwezig is; zij stelt eene vloot voor van 50 schepen. Men ziet galeien met 9 tot 30 roeijers; de twee grootste hebben de lengte van 2 1/2 voet. Hier kon men veeleer aannemen dat Harald aan wal gestapt was en die voorstelling had laten inhakken. Het ligt op het zuidoostelijke punt van het Skandinavische schiereiland en daar bevinden zich verschillende natuurlijke | |
[pagina 27]
| |
havens, genaamd Thorhamn, Sandhamn en Koningshamn. De verhandeling van Worsaae is zeker nooit vertaald geworden en daarom heb ik er dit uittreksel van gemaakt. - Dezen zomer heeft de kaptein Svend Grundtvig bewezen, dat de gansche geschiedenis van den slag op de Bravellerheide tot de mythen behoort. Wanneer men bedenkt dat Worsaae (geboren 1821) toen een jong student was en niettemin triumfeerde, moeten zijne gronden wel treffend geweest zijn. Finn Magnussen gevoelde dat; drie jaren later stierf hij. En nu komt een pseudoniem een onbekend man, die zich Raffinson noemt, en zich beroemt op de ontcijfering!’
Dr. Burman Becker. |