Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1867
(1867)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
III. Mededeeling.In Haupt's Zeitschrift, XIII, 348-377, is onlangs door Dr. E. Martin, thans privaat-docent aan de Universiteit te Heidelberg, bericht gegeven omtrent een papieren hs. uit de 15de eeuw, dat uit de nalatenschap der gebroeders Grimm in het bezit der Koninklijke Bibliotheek te Berlijn is overgegaan, en verschillende ‘Mittelrheinische und Niederländische Gedichte’ bevat. Ik meen de aandacht mijner landgenooten vooral te moeten vestigen op het daarin (bl. 374) vermelde afschrift van den Segelijn van Jerusalem, welk gedicht tot dusverre slechts in twee oude gedrukte exemplaren, maar nog niet in handschrift bekend was; alsmede op eene Mnl. bewerking der geschiedenis van Pyramus en Thisbe, van het kortere verhaal in het Hulthemsche hs. (Belg. Mus. X, 89-98) vrij wat verschillende, en die door Dr. Martin in haar geheel wordt medegedeeld (bl. 348-359). Onder no. 9 (bl. 361) vermeldt hij nog een ander, tot hiertoe onbekend, Mnl. gedicht in tien strophen, elke van acht regels, waarin telkens twee rijmen viermaal afwisselen. Het onderwerp is de lof der vrouwen en eene berisping der ‘wroegers’. Aan de heuschheid van Dr. Martin heb ik een afschrift van dit gedicht te | |
[pagina 33]
| |
danken, dat ik hier in getrouwen afdruk volgen laatGa naar voetnoot1. Ik wil echter van de vriendelijke mededeeling van den jeugdigen geleerde, die zich met bijzonderen ijver en goed gevolg op de studie onzer Mnl. letterkunde heeft toegelegd, geen gebruik maken zonder den wensch uit te spreken, dat hij nog menigmaal de gelegenheid moge vinden, onze literatuur, op het voetspoor van Hoffmann, mone en Kausler, met de vruchten zijner nasporingen te verrijken. Wat inhoud en vorm betreft, laat zich de hier volgende sproke vergelijken met het gedicht, uit het Hulthemsche hs. afgedrukt in Serrure's Vad. Mus. I, 78-81, en getiteld: Een edel wijf ende een hoghe gheboren.
M. de Vries. Enes dincs so byn ic wel vroet,
Eest als ic mi can verstaen,
Dat ter werelt gheen dinc so goet
En es, no dair so voel leeght aen,
5[regelnummer]
Als een wijf die hogen moet
Gheeft ende rouwe doet vergaen,
Ende die van broken wail behoet.
Hair mynne is een edel traen.
Wat sorgen souden mogen deren,
10[regelnummer]
Die den nijt dair mede mocht lyden,
In genuechten, niet mit onneeren,
Onbeducht van nyders nyden,
Die wyvelic eer doet cesseren,
Die doch in dueghden hem verblyden.
15[regelnummer]
God moetse uut synen ryke weren,
Wroegers die so nauwe snyden!
| |
[pagina 34]
| |
Sy pynen altoos ende spien,
Dair goet geselscap hem verkeert,
Hoe sijt in arge voirt mogen tyen,
20[regelnummer]
Al sonder doight, het is hoir airt.
Hier noemen sy desen, ghynder dyen,
Dat den menighen wordt te haert.
Evel so moet hen geschien,
Want hen in dueghden blyscap deert.
25[regelnummer]
Mocht men verdriven nyders nyden
Ende die wroegers dair sy waren,
Die menige soude hem verblyden
In dueghden, dies nu moet ontberen;
Want wroegers comen tallen tyden
30[regelnummer]
Ummer voirt mit sulker meren,
Die grooten anxt doet vrouwen lyden,
Nochtan dat sy gheens quaets en geren,
Dan zy in wiveliker dueght
Blyscap togen sonder fel.
35[regelnummer]
Een reyne wijf in jonger joget,
Dies haer veran hy en doet niet wel,
Die sijn herte dair toe voeget
Dat hy in arge neemt hair spel.
Ay God! want ghijt wail vermoget,
40[regelnummer]
Betaelter mede den duvel!
Die nideghe dat sijn mordenaren,
Des willic te reden comen;
Want om der goeder wel varen
Morden sy hem selven ende verdoemen.
45[regelnummer]
Nochtan sijn wroegers arger twaren,
Want sy verraden ende noemen.
Van desen tween int openbaren
Machmen cleynre doeght beroemen.
Vrouwen doeght en es niet cleen;
50[regelnummer]
Mit rechte salmen hair blyscap meren.
| |
[pagina 35]
| |
Ic woude die tonghe brake ontween,
Die vrouwen tote doet verseeren.
Mit vrouwen wilde sijn gemeen
Hy die Here is alre heeren,
55[regelnummer]
Braker mede den helschen ween,
Ons te vromen ende hem te eeren.
Dair om prysic vrouwen boven
Voir al dat men in die werelt weet.
Van Gode moet hy sijn verscroven,
60[regelnummer]
Die reynen vrouwen es te wreet!
Mit wat volmaectheyt machmen hoven,
Dair vrouwen wairen ongereet?
Ic wille hair lof in dueghden loven,
Hen tonneren, dient is leet.
65[regelnummer]
Ende reyne wijf, sich wel voir dy,
Blijf vromoedich ende gestade,
Hout dy ummer wandels vry,
So blijfstu vrucht in sueten blade.
Tot den boesen seytmen tfy,
70[regelnummer]
Hy is getreden buten pade,
Dat so coomt den goden by
In enigher doight, dat is schade.
Alle die ghene dye vrouwen eeren,
God moetse in eeren houden voort,
75[regelnummer]
Hair blyscap int beste keeren,
Wederstaen die felle moort,
Die menich herte doet verseeren,
Om dat sy mynghen valsch acoort.
Ay, ridderen, knapen, vrouwen, heeren,
80[regelnummer]
Wederstaet! Hier ent dit woort.
|
|