Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1867
(1867)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Een anoniem pamflet van 1567 toegekend aan Marnix van St. Aldegonde. Door Prof. R. Fruin.Misschien herinneren zich mijn lezers uit de Handelingen en Mededeelingen van het vorig jaar, dat het Bestuur onzer Maatschappij, na eerst te vergeefs getracht te hebben een nog onuitgegeven geschrift van Ph. de Marnix, Heer van St. Aldegonde, Van de beelden, affgheworpen in de Nederlanden in Aug. 1566, door aankoop in bezit te krijgen, zich insgelijks te vergeefs tot den gelukkigen kooper had gewend met het aanbod om een uitgaaf van het handschrift te bezorgen. De weigering van het voorstel, in heuschen vorm gekleed, kon het Bestuur zich te eerder getroosten, omdat zij haar grond vond in het voornemen van den eigenaar, om eerlang dit geschrift nevens meer andere van denzelfden auteur door een zijner letterkundige vrienden, die ten volle voor die taak berekend is, te laten uitgeven. Het was het Bestuur met zijn voorstel slechts te doen geweest, om een belangrijk geschrift van een onzer uitstekendste prosaïsten aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
licht te brengen. Verzekerd te worden dat dit weldra geschieden zal, voldoet dus volkomen aan zijn wensch. De uitgaaf is nog wel niet geschied, maar wordt reeds ijverig voorbereid. Met groote belangstelling zie ik, zooals alle vrienden van den voortreffelijken Marnix, haar te gemoet. Voorloopig heb ik mij reeds op de hoogte van het onderwerp trachten te stellen, door na te gaan wat de schrijvcr elders over de vereering der beelden en over het vernielingswerk van Augustus 1566 geschreven heeft, en door zijn aandeel aan het laatste zoo veel doenlijk op te sporen. Dit onderzoek heeft mij tot een geheel onverwacht resultaat geleid: tot het toekennen aan Marnix van een pamflet, dat zonder naam in omloop is geweest en thans zeldzaam meer voorkomt, maar zeer gewichtig is voor de geschiedenis en bovendien merkwaardig omdat het in tijdsorde tusschen het tractaat Van de beelden affgheworpen in de Nederlanden en den Bijencorf der H. Roomsche Kercke komt, en een, hoewel overbodig toch altijd welkom bewijs levert voor de echtheid van het tractaat, waarvan wij de uitgaaf verwachten. Het draagt ten titel Vraye Narration et Apologie Zoo als ik zeide, het is thans zeer zeldzaam. Noch de verzameling van den Heer Fred. Muller, noch die van den Heer Meulman, beide zoo rijk aan pamfletten, evenmin de Academische Bibliotheken van Leiden en Utrecht bezitten een exemplaar. De Bibliotheca Thysiana alleen, die ook het eenig bekende exemplaar van Marnix's Bref Recit de l'estat d'Anvers rijk is, mag zich op het bezit van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exemplaar van dit anonyme pamflet beroemen. Maar hoe zeldzaam het boekje mag wezen, de inhoud is daarom geenszins onbekend. Jean Crespin heeft er in zijn Histoire des vrays Tesmoins de la verité ruimschoots gebruik van gemaakt, en Jean François le Petit heeft het zelfs in zijn Grande Chronique voor het grootste gedeelte overgedrukt. Daaruit hebben alle latere geschiedschrijvers, voor zoo veel ik weet, het leeren kennen, en tot opheldering der gebeurtenissen van het jaar 1566 gebruikt. Zij citecren het dan ook doorgaans onder den verkorten titel, dien le Petit het gegeven heeft, van Apologie des Protestans. In mijn opstel over het Voorspel van den Tachtigjarigen oorlog (Gids 1860) heb ik het ook niet anders dan uit dien overdruk aangehaald. De overdruk, zooals mij thans uit de vergelijking met het oorspronkelijke is gebleken, is minder volledig dan ik mij had voorgesteld, en wat nog erger is, niet overal getrouw. Zoo blijkt het b.v. dat een chronologische moeilijkheid, die mij veel hoofdbrekens had gekost, eenvoudig uit een interpolatie van le Petit ontstaan is. Er werd namelijk in dit geschrift van 1567 tot tweemaal toe op de bekende Artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaengien gezinspeeld, die eerst van 16 Febr. 1568 dagteekenen. Een van beide scheen dus noodzakelijk aan te nemen, of dat die datum door een drukfout vervalscht was, of dat de Apologie der protestanten opzettelijk den schijn aannam van vroeger gesteld te zijn dan werkelijk het geval was geweest. Doch die beide verdachte zinspelingen komen in het oorspronkelijke pamflet niet voor, en daarmee vervallen alle gissingen en alle bezwaren. In haar geheel gelezen beviel mij de Vraye Narration veel beter dan in den fragmentarischen overdruk, waarmee ik mij tot nog toe beholpen had. De strekking der Apo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
logie werd mij duidelijker, de geest er van sprak mij begrijpelijker toe, en de stijl, die mij altijd had behaagd, trok mij nog meer aan, en herinnerde mij onwillekeurig aan den schrijftrant van Marnix zelven. Wie, vroeg ik mij af, mag de schrijver dezer gewichtige Apologie der protestanten wezen? Wien zullen de bedrukten, in afwachting van de uit Spanje dreigende kastijding, met het stellen van hun verontschuldiging bij voorkeur belast hebben? En in antwoord op die vraag rees op nieuw de gedachte aan Marnix bij mij op. Een zuiver kerkelijk auteur was de schrijver blijkbaar niet; hij was daartoe veel te diep ingewijd in de geheimen van het Compromis. En toch was hij ook niet bloot een politiek persoon; hij toonde zich in de theologie ervaren, en van nabij bekend met de bedoelingen der Consistories. Nu waren er zeker politische theologen en theologische politieken genoeg in dien tijd, maar bij uitstek evenwel vertegenwoordigde de Heer van St. Aldegonde die vereeniging van godgeleerde en staatkundige attributen. Op hem derhalve in de eerste plaats moest het vermoeden zich vestigen. En al aanstonds werd het versterkt door de herinnering aan de uitnoodiging, die hem eenige jaren later, in 1570, door de Synode te Emden is gedaan, namelijk: ‘dat hy een historie der dingen, die in sommige jaren herwaerts geschied zijn, beschrijven zoude, ende voornamelijk van de dingen die de oprechtinge der kerken, de vervolginge derzelver, de afwerpinge ende wederoprechtinge der Beelden enz. betreffenGa naar voetnoot1. Zulk een uitnoodiging richtte zich het natuurlijkst tot hem, die reeds in beknopten vorm de kerkelijke en wereldlijke geschiedenis van 1566 had behandeld. Maar eer ik verder ga, moet ik nog bewijzen, dat de Vraye | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Narration een schrijver verraadt, zoo innig vertrouwd met de gebeurtenissen als den Heer van St. Aldegonde. Natuurlijk kan dit slechts overtuigend blijken uit de aandachtige lezing van het geheele opstel, en daartoe moet ik dan ook voornamelijk verwijzen. In het bijzonder vestig ik echter de aandacht op de nauwkeurige voorstelling van het ontstaan van het Compromis en van de omstandigheden, die later tot het aanbieden van het request aan de Landvoogdes geleid hebben. Zoo zegt onze schrijver, tot wederlegging van de tegenwerping, die later gemaakt werd, dat het request door allen geteekend, doch door slechts weinigen zonder vertoon van macht en zonder poging om te intimideeren had behooren overgegeven te worden. ‘De fait, ils avoyent deliberé au commencement de proceder par ceste voye de signatures; mais après avoir plus meurement poisé l'affaire, et balancé tous les inconveniens, qui en fussent procedez, ils changèrent d'advis et s'arresterent à la comparition personnelle, comme estant le seul moyen et vray remede pour obvier à tous les maus que l'on craignoit par deça;’ een verklaring die bekendheid verraadt met hetgeen in den raad van de verbonden edelen is omgegaan, en die juist overeenkomt met hetgeen de Archives de la Maison d'Orange-Nassau en de Deduction du Comte de Horne berichtenGa naar voetnoot1. Ook met hetgeen te St. Trond voorgevallen en onderhandeld is geworden toont onze schrijver zich nauwkeurig bekend. Hij weet te verhalen, dat daar door Egmond, uit naam der Landvoogdes, verzekerd werd, dat van harentwege geen soldaten tegen het Compromis werden uitgerust; waarop de Edelen van hun kant beloofden, dat zij het volk de wapenen zouden doen neerleggen. Nergens elders vinden wij de ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekering van Egmond zoo stellig vermeld, maar de geheele toedracht en de samenhang der gebeurtenissen maakt haar ten hoogste waarschijnlijk. Nu weten wij (o.a. uit zijn vonnis) dat Marnix ‘a esté du conseil à l'assemblée tenue, en la ville de St. Tron,’ en bijgevolg, dat hij werkelijk bekend moet zijn geweest met wat daar, ook in het geheim, besproken was. - Ook ten opzichte der kerkelijke zaken weet hij bijzonderheden, die alleen ingewijden weten konden. Zoo verhaalt hij, dat de openlijke prediking niet maar hier en daar uit eigen aandrift der gemeenten begonnen is, maar na rijpen rade ten gevolge van een besluit der verzamelde Consistories, ‘d'un commun accord’, juist zooals ons ook François du jon, die bij het nemen van het besluit tegenwoordig was, bericht. Daarentegen ontkent hij ten stelligste, dat de beeldenstorm naar afspraak en volgens een algemeen plan geschied zou zijn, en hij beroept zich tot wederlegging van deze aantijging op het voornemen der kerkeraden om een paar dagen later van alle kanten naar Brussel te komen, ten einde, in navolging der Edelen, in grooten getale een request aan de Landvoogdes aan te bieden. Van dit voornemen gewaagt buiten onzen schrijver alleen de predikant Modet, in zijn apologie, die zelf aan den optocht deel zou hebben genomen. Dat Marnix, die herhaaldelijk in de vergadering der predikanten te Antwerpen verscheen, insgelijks met het plan bekend moet geweest zijn, behoeft niet betoogd. Hiermede geloof ik genoegzaam bewezen te hebben, dat de schrijver der Vraye Narration goed ingelicht was, zoo goed als wij van Marnix en van niet velen buiten hem vermoeden kunnen. Maar aan den anderen kant moet ik opmerken, dat dit bewijs op zich zelf nog niet veel beteekent, om dat de schrijver, wie hij geweest zij, niet uit eigen naam maar uit dien der protestanten in het gemeen spreekt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en derhalve zijn berichten kan hebben ingewonnen bij meerdere personen, zoo geestelijke als politieke, en dan slechts eenvoudig zou navertellen wat hij, niet bij eigen ervaring, maar uit de mededeeling van anderen te weten was gekomen. Uit ons onderzoek, zoo ver het zich tot nog toe uitstrekt, is ons niet meer gebleken dan dat de auteur, èn om den stijl èn om den aard zijner berichten, met den Heer van St. Aldegonde vergeleken mag worden. De identiteit van beiden moet nog worden bewezcn. Het bewijs er van is gelegen in de vergelijking van het pamflet met de bekende geschriften van Marnix; inzonderheid met den Bijencorf. Men zou meenen, dat het verschil van onderwerp tusschen het een en het ander alle vergelijking vruchteloos moest maken. Maar de schrijver van het verhaal heeft tot verontschuldiging van het verzet zijner geloofsgenooten de dwaalleer en de misbruiken der pauselijke kerk besproken, en zich zoo doende op het gebied begeven, waarbinnen de Bijencorf zich beweegt. Tot die gedeelten dient zich natuurlijk onze vergelijking te bepalen. Daarbij moeten wij nog wel in het oog houden, dat de Bijencorf ironisch de verdediging levert der Roomsche leer en gebruiken, terwijl deze in ons pamflet openlijk worden aangevallen, hetgeen in den betoogtrant en in den toon der redenering een aanmerkelijk verschil moet maken. Desniettemin blijft de overeenkomst op meerdere plaatsen groot en treffend genoeg. Over de vereering der beelden en der heiligen, die zij voorstellen, wordt uit den aard der zaak in beide geschriften uitvoerig gehandeld, en wel geheel op dezelfde wijs. Wie herinnert zich niet hoe de Bijencorf de Santen en Santinnen met de heidensche heroën en halfgoden, hun attributen met die der Romeinsche godheden, hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beelden met de afgodsbeelden vergelijkt; hoe hij uitweidt over hun rijkdom en opschik en over den eerdienst, waarmee de geloovigen zich hun gunst verwerven; hoe hij de theologische quaestie bespreekt, of de dienst der heiligen doulie of latrie moet heeten? Welnu dit alles vinden wij in ons pamflet terug. Maar ik wil den lezer zelven laten oordeelen. Daartoe plaats ik in twee kolommen naast elkander de invective van het pamflet en de overeenkomstige redeneering van den BijencorfGa naar voetnoot1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier volgen dan, in den Bijencorf en in het pamflet, dezelfde acht regels: Balsamus et munda cera etc. Het komt mij overbodig voor, althans over het stuk van de vereering van Heiligen en Beelden, nog meer proeven van overeenkomst aan te halen. Maar om te toonen dat de overeenstemming zich daartoe niet uitsluitend bepaalt, laat ik nog twee voorbeelden van anderen aard volgen:
In het pamflet wordt hierbij op den kant geciteerd Ca. dilectis fratribus causa 12, q. 1. In den Bijencorf wordt het hoofdstuk in zijn geheel uitgeschreven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mij dunkt, een ieder die het bovenstaande nauwkeurig nagegaan heeft zal erkennen, dat zoo veel overeenkomst niet toevallig kan zijn. Maar ik voorzie nog eene tegenwerping. De Bijencorf (zal men zeggen) is twee jaren na het pamflet verschenen; kan dit de overeenkomst tusschen beide niet voldoende verklaren? Kan Marnix het pamflet, dat hij in alle geval gelezen moet hebbenGa naar voetnoot1, niet hebben geplunderd en nagevolgd? In zijn tijd vooral was het opnemen en zich toeëigenen van wat men vond, zoo het maar te pas kwam, nog meer dan tegenwoordig gebruikelijk en geoorloofd. Volmaakt waar. Maar ik vraag op mijn beurt: is Marnix de man om anderen na te volgen, hij de meest oorspronkelijke schrijver dien men zich denken kan? En vergis ik mij, of spreekt in de plaatsen, die ik uit het pamflet heb aangehaald, dezelfde ironie, dezelfde verontwaardiging en wreede spotlust, die aan de Bijencorf zijn eigenaardig karakter geeft? Er bestaat echter nog een ander, een afdoend middel van bewijs. De Bijencorf kan het pamflet hebben nagevolgd; maar het pamflet kan geen gebruik hebben gemaakt van het onuitgegeven tractaat van Marnix Van de Beelden. Indien er tusschen die twee geschriften een soortgelijke overeenkomst bestaat als wij tusschen de Vraye Narration en den Bijencorf hebben opgemerkt, dan is naar mijn oordeel mijn stelling bewezen, en moet Marnix als de auteur van al die drie vertoogen erkend worden. Dit bewijs nu zal eerst te leveren zijn, als de verhandeling Van de Beelden door den druk gemeen zal zijn gemaakt. Voorloopig echter ben ik reeds nu in staat iets te geven, wat althans bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij allen twijfel wegneemt. Te Water, die het tractaat van den toenmaligen bezitter, den Heer van Citters, te leen had gehad, heeft er eenige regels uit meegedeeld in zijn Verbond der Edelen. Daarin weerlegt Marnix de beschuldiging, tegen de predikanten ingebracht, als hadden zij het gepeupel tot den beeldenstorm aangezet, juist met dezelfde redenering als de schrijver der Vraye Narration; en evenals deze schrijft hij het afwerpen der ergerlijke beelden aan den onberaden en vurigen ijver van het volk toe, dat toonen wilde hoe innig het de aloude afgoderij verfoeide. Ik houd mij verzekerd, dat de overeenkomst zich niet tot deze ééne plaats zal bepalen; ik meen mij te herinneren. dat ik in het tractaat, toen ik het een paar jaren geleden bij gelegenheid der verkooping vluchtig heb doorgelezen, nog meer heb gevonden wat ook in de Vraye Narration voorkomt. Het staat mij voor, dat ook daar, even als in ons pamflet, het bedrijf der beeldenstormers gerechtvaardigd wordt met de voorbeelden van godvruchtige en heilige mannen uit den Bijbel en de Kerkhistorie, die eveneens zonder machtiging der overheid beelden omvergeworpen en vernield hadden; en dat daar insgelijks tegenover het verbreken der beelden door de ijverige protestanten, het verbranden der levende beelden Gods, der protestantsche martelaars, door de katholieke geloofsvervolgers wordt gesteld; evenals wij in het pamflet lezen: ‘Dieu mesme prononce que l'homme est fait à son image, cependant ils ne feront pas conscience de brusler à petit feu l'image de Dieu, reluissant en un homme doué de raison et d'intelligence.’ - Maar ik wil niet te veel op mijn geheugen afgaan en liever mijn oordeel nog opschorten, te liever nu toch het vooruitzicht bestaat dat de uitgaaf, die ons is toegezegd, weldra allen twijfel zal doen ophouden. |
|