Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1867
(1867)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mededeelingen gedaan in de vergaderingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1866-1867. | |
[pagina 3]
| |
I. De aanstelling van Marnix van St. Aldegonde tot bijbelvertaler. Door Prof. R. Fruin.Al wat het leven en de lotgevallen van een man als Marnix van St. Aldegonde kan toelichten vindt bij ons steeds een gunstig onthaal. Dit diene tot rechtvaardiging van de volgende mededeelingen, die anders allicht te weinig beduidend zouden schijnen. Van Marnix' laatste levensjaren, van zijn verblijf te West-Souburg, van zijn aanstelling tot bijbelvertaler en zijn werkzaamheid als zoodanig te Leiden is niet veel bekend. Hoe kwamen de Staten er toe om juist hem, den gevallen en verdachten staatsman, met de taak der bijbelvertaling te belasten? Op die vraag bleef de geschiedenis het antwoord schuldig. Maar sedert eenige jaren kenden wij toch een verklaring dienaangaande van OldenbarneveltGa naar voetnoot1, waaruit zich de toedracht der zaak eenigermate gissen liet. Toen Marnix overleden was en over het aanstellen van een ander | |
[pagina 4]
| |
in zijn plaats gehandeld werd, verzekerde de Advokaat van Holland, dat de Staten aan Marnix ‘sijn tractement toegeleyt hadden, niet eygentlijck ten aensien van de translatie, maar voornamelijck ten aensien van sijn diensten bij hem den lande gedaen ende te doen’. Aan de waarheid dezer verklaring viel niet te twijfelen. En zij plaatste de aanstelling van Marnix door de Staten in een verrassend en bevredigend licht. Zoo hadden dan de Staten, ook die van Holland, ten slotte toch de verdiensten van den ongelukkigen en verongelijkten vriend van Willem van Oranje erkend, en den verdediger van Antwerpen en den onderhandelaar met Parma in zijn eer hersteld! Wel zag Marnix nieuwe mannen, overeenkomstig andere beginsels dan de zijne, den staat besturen, dien hij had helpen stichten, maar de ondank, die hem na den dood van zijn beschermer en vriend ten deel was gevallen, had plaats gemaakt voor welwillendheid en belooning. De ruime bezoldiging, die hij als bijbelvertaler, als geleerde, genoot, was inderdaad de vergelding der diensten, die hij als staatsman den lande bewezen had. En in de eerste plaats had hij aan Oldenbarnevelt, zonder wien toen niets geschiedde, die gelukkige verandering in zijn lot te danken. Aan Oldenbarnevelt, die nog veel gewichtiger en langduriger diensten aan den staat bewijzen, en met nog veel gruwelijker ondank bejegend worden zou! Zijn handelwijs ten opzichte van Marnix doet den eerbied voor hem, die toeneemt naarmate men den man beter kennen leert, ook nu weer stijgen. Maar hoe verzekerd ik was, dat het zich met de aanstelling van Marnix had toegedragen zooals Oldenbarnevelt getuigde, ik hield mij met die bloote verklaring niet tevreden, en ging op het Rijksarchief onderzoek doen naar de bijzonderheden. | |
[pagina 5]
| |
Al spoedig vond ik in de ongedrukte Registers de resolutiën van de Staten-Generaal, die op de zaak betrekking hebben; en in de Verzameling van de ingekomen stukken had ik het geluk nog eenige onuitgegeven brieven van Marnix (echter slechts in slordige en hier en daar onjuiste afschriften) aan te treffen. Daaruit bleek mij, dat de Staten reeds gedurende eenige jaren de hulp van Marnix bij het ontcijferen van onderschepte brieven plachten in te roepen. En hij, wiens scherpzinnigheid juist in die kunst uitblonk, had steeds den sleutel weten te vinden. Zoo had hij o.a. de brieven van Philips II aan Don Guillaume de St. Clement, van 14 October 1593, te vinden bij Bor, III, bl. 744, ontcijferd en vertaald. De Staten bedienden zich er van om Hartius, die over vrede kwam onderhandelen, van de kwade trouw zijner regeering te overtuigen. Maar Hartius trok de juistheid der ontcijfering in twijfel en verzocht inzage van het oorspronkelijke stuk, om dat met de geleverde overzetting te kunnen vergelijken. De Staten waren bereid aan zijn verzoek te voldoen. In het Register van hun Resolutiën lezen wij, op den 28sten Juli 1594: ‘Geresolveert te schrijven aen den Heere van St. Aldegonde, ende van hem te begeeren dat hy terstonds oversende de voorsz. originele brieven met het orgineel decifrement, ofte, soo verre hy deselve niet en soude hebben, aenwijsinge te doen waer die te vinden zouden zyn. Sijnde voerts de Griffier geauthoriseert het voerz. decifrement ontfangen hebbende om tzelve den voers. Hartio over te senden’. Die aanschrijving leidde tot de onderhandeling, waaruit de aanstelling tot bezoldigd bijbelvertaler voortvloeide. Marnix haastte zich den brief der Staten te beantwoorden. Hij schreef hun als volgt: | |
[pagina 6]
| |
Edele, Erentfeste, Eerbare, Wijse en seer voorsienige Heeren, mijn Heeren de Generale Staten der Geunieerde Provincien. | |
[pagina 7]
| |
Ghent gevolget en getroffen is geweest, doe de saeken van de Geunieerde Provincien soo soberlyck stonden als eenen ygelijcken bekent is, ende daerna, mijns onthoudens in het jaer 1577, item uit derselver oorsaeke door de ontcijferinge van Don Jans en des secretaris Escovedos brieven, die aen den Koning van Spagne gesonden waeren, gevolgensGa naar voetnoot1 de verklaeringe der Staten van de andere sijde met deGa naar voetnoot2 teegens Don Jan, overmits de voors. Staten uyt de advertentien, die sy uit deselve brieven bekwaamen, mits sijnde de continueele instantie die ick doe ter tijd uyt den naeme van de voors. Geunieerde Provincien, eerst aen alle de Heeren des lands in de plaetse La Folie genoemd, daer sy op mijn believen zig vergaderden, en daernae aen de Vergaederinge van de Generaele Staten met groot pericul mijnes persoon seer lange tijd was doende, werden veroorsaekt in haere voors. Vergaderinge tot Brussel den crijg uyt te kondigen en te verklaeren tgeenGa naar voetnoot3 den voors. Don Jan met de Geunieerde Provincien van herwaerds over, denwelken krijg Don Jan poogde en gemunt hadde te doen verklaeren met de Staten van dier sijde teegen die van Holland en Zeeland en andere Geunieerde Provincien. | |
[pagina 8]
| |
groote werckelycke dienst gedaen hadde, die sy niet en souden laeten met alle middelen ten mijnen contentemente dankbaerlyck aen my te erkennenGa naar voetnoot1. Dat oock myn Gen. Heer den Prince van Oranje hoogloff. gedachtenis my daervoor menigvuldige groote beloftenissen van recompense van weegen de voors. Staten was doende. Soo geve ick nochtans Uwe in alle billykheid ende in derselver hooge wijsheid en verstandig oordeel te bedencken en te richten, of ick in desen deele, als oock in alle andere myne voorgaende menigvuldige sware getrouwe diensten van den jaere 1566 continuelyck aen den Lande tot voorderinge van de Religie en onse Nederlandsche vrijheid met werkelycke en vele periculen mijnes levens, en groot verlies van vrienden, broederen en goederen, ende alle andere gemak dickmael gedaen, na verdienste en na voors. beloftenissen onthaelt en getracteerd ben geweest, ofte nu tegenwoordiglyck noch onthaelt en getracteert worde, gelyck als veele andere worden, die UU EE soodanige ofte andere veel mindere diensten gedaen hebben. Gemerckt insonderheid dat, ofschoon allerley verandering mogte met ter tyd den Lande overkomen, gelyck alle menschelycke saeken veranderingen onderworpen sijn, soo en kan ick doch nimmermeer hopen, dat degene, wiens secreete en innerlycke haet (by maniere van spreken) ick alsoo dickmael int licht hebbe gebracht en haer voornemen soo menigmael verhindert, haren vinnigen haet en doodvyandschap tegen my sullen laeten vallen, ja, al soude ick ergens in een kluyse ofte wildernisse buyten aller menschen wooningen my gaen onthouden, gelyck het genoeg uyt de lest gedane en in druck uitgegeve bekentenisse van Michiel de Renichon kan blijken, dewijle sy my, die ick my alhier in een dorp gantselyck stil houde, en, van alle publycke administratie afgesondert wesende, nergens anders mede en moeye dan met mijn particuliere huyshoudinge en met mijne studien, en wat de conscientie en het eeuwige leven aengaet, nochtans stellen in den Raed van de gene die de principaale administratie van de regeeringe in handen hebben, poogende my oock moordadyglyck omme te brengen, alsoo sy lichtelyck souden kunnen doen als een persoone die geheel privaet wesende en ten platten lande wonende met gansch geen autoriteyt, geselschap of hanteeringe van lieden of menigte van vrienden versien noch bewaerd en is. | |
[pagina 9]
| |
Bidde daeromme en versoecke in alle behoorlycke reverentie, dat UE. gelieve daerop een alsoodanig opsien en reguard te nemen als zy na haere wijsheid en gewonelycke bescheidentheid sullen bevinden te behooren, mits oock gedenckende alle mijne voorgaende menigvuldige getrouwe en lanckdurige diensten, die noch ter tijd veele persoonen van UW. EE. vergaderinge wel bekent mogen wesen, omme daerinne te voorsien en te ordonneeren na recht en billijkheid. Den 4den Augustus kwam deze brief bij de Staten ter tafel. Het verzoek, er in vervat, werd toen nog wel niet openlijk besproken, maar zeker billijk gekeurd. Men behoorde voor den man iets te doen. En het middel lag voor de hand. De geestelijkheid had reeds lang op het van staatswege verordenen eener nieuwe bijbelvertaling aangedrongen, en de Staten waren gezind aan haar verlangen te voldoenGa naar voetnoot2. Niemand die voor dit werk beter berekend was dan de in het Hollandsch en in het Hebreeuwsch evenzeer ervaren heer van St. Aldegonde. Indien men hem met de taak belastte, en daarvoor een ruim salaris toelegde, dan kweet men zich van den dank, dien men hem verplicht was voor hetgeen hij gedaan had, zonder in openlijken strijd te geraken met vroegere besluiten en vroegere handelwijs te zijnen opzichte. Overwegingen van | |
[pagina 10]
| |
dezen aard leidden, naar het mij voorkomt, tot de volgende Resolutie van: Lunae xv Augi. Den 25sten was reeds het antwoord van Marnix op den brief, die hem ten gevolge dezer resolutie geschreven was, bij de Staten ontvangen. Hij luidde aldus: Edele, Erentfeste, weerde, eerbare, hooggeleerde wijse en zeer voorsienige Heeren, myne goedgunstige Heeren. | |
[pagina 11]
| |
voors. reyse uytstelle tot aen t eynde van de naevolgende weeke of het begin van de toekomende, daerna Uwe Ed. verseeckerende, dat my niet liever en is dan in desen deele als in alle andere, die in myn vermogen staen, derselver bevelen naer te komen. Hiermede my in derselver goede gratie dienstelyck gebiedende en den Almachtigen Godt van herte biddende dat hem gelieve UE. Ed. Erentfeste, waerde, eerbare, hooggeleerde, wijse en seer voorsienige Heeren in goede regeeringe genadiglyck te bewaren en te voorspoedigen. Den 15den September was Marnix overgekomen en verscheen hij in de vergadering der Staten-Generaal. Van de onderhandeling met hem gevoerd geven de volgende uittreksels uit het Register der Resolutiën een kort verslag. Jovis xv Septembris. Mercury xxi Septembris. | |
[pagina 12]
| |
Heere van St. Aldegonde, alhier beschreven, te treden in communicatie up de translatie des Bibels, ende denzelven toe te seggen dat men hem daervoor van wegen de Generaliteyt zal geven ende doen betaelen by den Ontfanger Generael een jaerlicx tractement van vier en twintich hondert ponden van veertich grooten, van drie maenden ter drie maenden, daerenboven noch twee hondert gulden eens totte oncosten van zijn verhuysen ende drie hondert guldens jaerlix gedurende dese translatie alleenlyck tot huyshuere. Dies dat dezelve Heere van St. Aldegonde insgelix den Lande ten dienste zal staen, in tgene men hem zal begeren te employeren binnen die limiten van zijn beroep. Ende wordt verstaen dat den voorscreven Heere van St. Aldegonde hem zoe nae zal hebben te houden by de ouwde translatie als eenichsins doenlyck. Ende dat die van Gelderlandt, Utrecht ende Vrieslandt zal vrij staen een gequalificeert persoon elck apart ofte tzamen, tot heuren costen, totte examinatie van de voors. translatie te stellen, naer haer luyder gelieven. Midts dat sulcke persoon ofte persoonen met voirgaende advis van de kercke genomineert ende gestelt zullen worden. Veneris xxi Octobris. | |
[pagina 13]
| |
Hoe Marnix met deze beschikkingen tevreden was leert de volgende brief. Edele Erentfeste, weerde, Eersame Wijse en seer voorsienige Heeren. | |
[pagina 14]
| |
Hiermede eindigt de schriftelijke correspondentie tusschen de Staten en Marnix, voor zoo ver mij bekend is. Ook de Resolutiën der Staten-Generaal houden op van de onderhandeling met Marnix te gewagen. Ik voor mij ben ook met het bovenstaande voldaan. Het was mij vooral te doen om het doel der Staten, met de aanstelling en bezoldiging van Marnix, te leeren kennen. De bijzonderheden der onderhandeling, de bedongen voorwaarden, het bedrag van het hem toegekende pensioen en wat dies meer zij, boezemen mij minder belang in. Wie er belang in stellen, zullen misschien over het verblijf van Marnix te Leiden in het Gemeente-Archief nog wel het een en ander kunnen vinden. |
|