Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1867
(1867)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Een dubbeltal, bestaande uit de Heeren: Dr. W. Bisschop en Dr. G.D.J. Schotel, was ter vervulling dezer vacature voorgedragen. Hieruit wordt Dr. W. Bisschop tot Bibliothecaris herkozen. De bezoldiging van den Bibliothecaris, welke de Maandelijksche Vergadering had voorgesteld bij voortduring op ƒ 300.- te bepalen, wordt aldus vastgesteld.
Nadat aldus al de punten van den Beschrijvingsbrief waren afgehandeld, verzoekt de Heer Koenen het woord, en vestigt de aandacht der Vergadering op het wenschelijke van het vervaardigen van een Historischen Atlas onzer Overzeesche Bezittingen. Tot toelichting hiervan herinnert Spreker aan de woorden van ons Medelid G. Mees Az. bij de 5de Kaart van diens Historischen Atlas van Nederland: ‘In een Atlas van Noord-Nederland mocht de vermelding onzer Buitenlandsche Bezittingen niet ontbreken, al is het bij wijze van zeer algemeen Overzicht. Die Bezittingen in historisch daglicht te plaatsen, de trapsgewijze uitbreiding van ons gezag in andere werelddeelen te schetsen, den vroegeren en lateren toestand onzer koloniën met de elkander opvolgende verdeelingen en benamingen op het Kaartenblad voor oogen te stellen, dat alles is de grootsche taak van hem, die ons een Historischen Atlas van onze Overzeesche landen zou willen schenken. Mocht een onzer geleerden, en wij hebben er die het kunnen, zich daartoe opgewekt gevoelen, hij zou een onwaardeerbaren dienst aan de Historische Aardrijkskunde bewijzen. Ook een eerste proeve, een poging zou reeds hoogst nuttig zijn. Het veld ter bearbeiding is uitgestrekt en vol distelen en doornen; maar de hulpmiddelen zijn vele. Zij | |
[pagina 44]
| |
dit geen vrome wensch! Genootschappen en Maatschappijen, voor u zou het een prijsstof zijn, het Vaderland en der Wetenschap waardig!’ Spreker wenscht hieraan het voorstel te verbinden, dat bij gelegenheid van het Eeuwfeest eene Prijsvraag zou worden uitgeschreven, ten einde zoodanig een Atlas uit te lokken; men zou voor de beantwoording een termijn van 4 jaren kunnen stellen, terwijl de later te graveeren kaarten geen bezwaar zouden opleveren, daar Spreker zich overtuigd hield, dat de daartoe noodige geldmiddelen wel te vinden zouden zijn. De voorsteller was niet in de gelegenheid geweest deze prijsvraag tijdig genoeg in te zenden; hij meent echter, dat men bij het Eeuwfeest, ook buiten de bepalingen der Wet, een voorstel mag indienen, dat de strekking heeft, de Maatschappij een grootsch werk te doen ondernemen, en alzoo haren bloei te bevorderen. Prof. Fruin ondersteunt het voorstel, daar de prijsstof hem zeer toelacht, en verwijst den Voorsteller naar Art. 64 der Wet, volgens hetwelk zijn voorstel door drie vierden der aanwezige Leden urgent kan verklaard worden, om daarna terstond in behandeling te komen. Bij stemming verklaren 33 tegen 54 Leden, zich tegen de urgentie. De Voorzitter neemt hierop het voorstel over, om door het Bestuur, na behoorlijk onderzoek, op de gewone wijze aan de orde gesteld te worden op de volgende Algemeene Vergadering.
Ten slotte vraagt Dr. Wap het woord. Spreker zou gaarne zien, dat de Maatschappij door verhoogde contributiën harer Leden in staat gesteld werd krachtiger op te treden. Wat hemzelven betreft, verklaart hij zich bereid voortaan zijne jaarlijksche bijdrage van ƒ 6.- tot ƒ 10.- te verhoogen. | |
[pagina 45]
| |
De Voorzitter zegt den Spreker dank voor dit bewijs van belangstelling in de Maatschappij, en verklaart, dat het Bestuur niets liever zal zien, dan dat het voorbeeld van den heer Wap tot vrijwillige verhooging der contributie navolging zal vinden bij vele Leden.
In den Beschrijvingsbrief van 1866 had de Maandelijksche Vergadering de Leden beleefdelijk uitgenoodigd hun photographisch portret met hunne handteekening aan den Secretaris te zenden. Meer dan 50 Leden hadden hieraan gevolg gegeven. Aan de overigen was bij den Beschrijvingsbrief voor het Eeuwfeest dit verzoek op nieuw gedaan, ten einde de Maatschappij bij deze gelegenheid in bezit zou komen van een volledig Album der photographische portretten van hare Leden. Het Album, nu uit ruim 100 portretten bestaande, was ter tafel gebracht; meer dan 60 Leden voegden hun portret daarbij. Het Bestuur brengt thans zijnen dank uit voor de gezondene portretten, en voegt er den wensch bij, dat de Heeren, die de inzending nog uitgesteld hebben, niet zullen nalaten, hunne photographie bij deze verzameling te voegen. |
|