| |
| |
| |
II. Proeve van een studie over de natuur der verschillende spraakgeluiden
door Prof. T. Roorda.
De natuur der verschillende spraakgeluiden moet gegrond zijn op een genoegzame physiologische kennis van het spraakorgaan, en een naauwkeurige waarneming en proefneming van de wijze, waarop ieder spraakgeluid door middel van dat spraakorgaan wordt gevormd. De kennis van de klankverwisselingen in de uitspraak van de verschillende talen en tongvallen kan daarbij ook van nut zijn, daar zulk een verwisseling van twee verschillende klanken natuurlijk eenige overeenkomst in de wijze, waarop zij gevormd worden, onderstellen doct. Doch op zulk een onderstelling mag men zich niet verlaten: want ook zulke letters worden met elkander verwisseld, die in de wijze waarop zij
| |
| |
gevormd worden, niets met elkander gemeen hebben, zooals de lip-letter p met de gehemelte-letter k, en de tandspiritus s met de tongtriller r. Zulk een verwisseling moet een andere oorzaak hebben, en vereischt een bijzondere verklaring. Dat bij voorbeeld de Lacaedemoniërs en andere Aeolische en Dorische Grieken in plaats van een s aan het einde van een woord gaarne een r uitspraken, en zoo ιππορ zeiden in plaats van ιππος dat is daaruit te verklaren, dat zij veelal in plaats van de tandspiritus s de keelspiritus h, en dus bij voorbeeld πασα als παα uitspraken. Zoo zei men dan ook hippòh in plaats van hippos: maar, daar een h zich aan het einde van een woord zoo moeilijk laat uitspreken, zoo sprak men er een zoogenaamde gebraauwde r, de ρ of rh, voor uit, en zeide hipporh. - De verwisseling van de r en s in het Latijn in honos en honor is iets anders: honos is voor honors, zooals pes voor peds, en de s is de uitgang van den Nominatief. - Dat de Javanen zoo dikwijls een k voor een p uitspreken, zoodat zij bij voorbeeld Kĕstol voor het Hollandsche pistool zeggen, dat, weten wij, komt van hun sirih-kaauwen, omdat zij met een sirih-pruim tusschen de lippen geen p kunnen uitspreken: maar, waarom de Aeoliërs en Ioniërs in de vraagwoorden de k voor de p gebruikten, en bij voorbeeld κοτε zeiden in plaats van ποτε; dat zullen wij nu moeilijk kunnen verklaren.
Het eerste onderscheid, dat wij tusschen de verschillende spraakgeluiden opmerken, is het welbekende onderscheid tusschen vocalen en consonanten. In deze Latijnsche benamingen wordt onderscheid gemaakt tusschen vox, dat is stem of stemgeluid, en sonus, dat is klank of geluid in het algemeen: doch op dit onderscheid be- | |
| |
rust het wezentlijk verschil, dat er tusschen een vocaal en consonant bestaat, toch niet: want ook een aantal consonanten worden gewoonlijk met stemgeluid uitgesproken. - Onder stem (vox of vox humana) wordt namelijk in den eigentlijken zin van het woord verstaan de stem, waarmeê men zingt en luid spreekt, - de stem waaraan een hooger of lager toon of accent gegeven kan worden, - de stem dus met toon, die teweeggebracht wordt door het trillen van de stembanden van het eigentlijke stemorgaan in de keel. Wij spreken ook wel van een fluisterstem (vox clandestina), maar in een oneigentlijken zin: want iemand, die door een gebrek van het stemorgaan zijn stem verloren heeft, kan toch wel fluisterend spreken.
Met dat stemgeluid worden bij het luid spreken de meeste spraakgeluiden voortgebracht: doch bij eenige zwijgt het, namelijk bij alle harde consonanten, zooals de k, p, t, s en f. En zonder dat stemgeluid worden alle klanken, ook de vocalen, gevormd, niet alleen bij het fluisterend spreken, maar ook bij het luid spreken in alle toonlooze lettergrepen. Dan worden zij gevormd met het gesuis of geruisch van de door keel en mond gedrevene ademstroom, zooals men dat hoort in de klank van een s of f, en dat men, in onderscheiding van het stemgeluid, het ademgeluid kan noemen.
Dit ademgeluid, ook als het door het trillen van de stembanden verhoogd wordt tot stemgeluid, is op zich zelf een onbepaalde klank, de indistincte vocaalklank, zooals toonloos in de middelste, en met toon (en dus met stemgeluid gepaard) in de laatste lettergreep van het woord édelèl. Het is dus geen korte toonlooze e, zooals men het veelal noemt, omdat wij
| |
| |
het, uit gebrek aan een eigen letterteeken, meestal met een e schrijven: met de hoogste toon spreekt men het bij voorbeeld uit in het woordje le, als men in het Fransch zegt: écoutez-le! Neen het is een onbepaalde vocaalklank in tegenstelling van de bepaalde vocaalklanken a, e, i, o, ou en u (de beide laatste uit te spreken zooals in het Fransch).
Deze bepaalde vocaalklanken worden gevormd door een bepaalde dispositie van de mond, waarbij een bepaald gedeelte van het spraakorgaan elastisch gespannen wordt, en zoo, als het ware, bepaaldelijk gestemd, om met het adem- of stem-geluid meê te klinken, en de onbepaalde klank daarvan zóo te wijzigen, dat het een bepaalde klank wordt. Voor de vorming en uitspraak van de a wordt de mond van achteren, namelijk de keelengte (de isthmus faucium) elastisch gespannen, voor de i het voorste, voor de é het achterste gedeelte van het gehemelte, voor de o de wangen, voor de u de lippen, voor de ou de wangen en onderlip.
Maar, even als de a (de scherpe kort afgebrokene à, de zachte à en de lange â), worden ook de scherpe vocaalklanken è, ì, ò en ù, zooals in de lettergrepen hecht, ik, och en kuch, door een elastische spanning in de keelengte gevormd, zonder dat daarbij eenig gedeelte van de voormond op een merkbare wijze gespannen wordt, en zonder dat voor die verschillende klanken de voormond op een bepaalde wijze behoeft gezet te worden, zoodat men bij voorbeeld zelfs de scherpe ù in kuch of uchend met geheel laxe en geopende lippen kan uitspreken, - maar niet de zachte ú, zooals in uur. Doch deze faucale, scherpe vocaalklanken è, ì en ò
| |
| |
en ù verschillen dan ook zeer veel in klank van de voormondsvocalen, de zachte é, í, ó en ú. - Als de scherpe è verlengd wordt, dan wordt het de harde lange ê, zooals in bête van het Latijnsche bestia; en even zoo wordt de scherpe ò door verlenging de harde lange ô, zooals in côte van het Latijnsche costa.
Ook de anders zacht in de voormond gevormde vocaalklanken kunnen in de keelengte gevormd worden, maar krijgen dan ook een aanmerkelijk gewijzigde faucale en harde klank. Zóo worden al de anders zachte vocalen in de keelengte gevormd bij het kunstmatig zingen. Maar ook in het spreken zijn de faucale, harde í-en é-klanken in gebruik. In het Poolsch en de andere Slavonische talen heeft men de harde, niet door spanning van het voorste gedeelte van het gehemelte, maar met van achteren terug- en op-getrokken tong door spanning in de keelengte, gevormde í. Zoo ook in het Friesch, bij voorbeeld lang in bîen en stîen (voor het Hollandsche been en steen). - In plaats van de zachte é spreken wij altijd onwillekeurig de harde uit, wanneer wij de é-klank onmiddellijk vóór een r willen uitspreken, zooals in eer en eeren, een geheel andere klank als de é in één, eed, eet, eel, heem, enz. Wij zetten dan wel de mond voor de uitspraak van een zachte é, en spannen daartoe ook het achterste gedeelte van het gehemelte: maar, daar wij de tong van achteren terug en op moeten trekken om de r te vormen, zoo wordt de achtermond bij de keelengte op dezelfde wijze gespannen, als dit geschiedt voor de uitspraak van de à in de lettergreep ar; en zoo wordt dan onwillekeurig zulk een à en é tegelijk uitgesproken, in één uit beide gemengde of liever complexe klank, die teweeggebracht wordt door
| |
| |
twee verschillende luchttrillingen, die zich vereenigen tot een nieuwe, gewijzigde van beide verschillende trilling. Deze complexe klank, die het best door ae of oe beteekend zou worden, is in sommige talen niet alleen zóo als onwillekeurige uitspraak van een é voor een r; maar ook anders in gebruik. Zóo in het Friesch, waarin het een gewijzigde uitspraak van een á of â is, zooals in gaen (Hoogduitsch gehen), bekwaem (Hoogd. bequem) en pael, voor gaan, bekwaam en paal. Ook in het Sanskritsch heeft de zoogenaamde lange é volgens de Engelsche grammatici de klank voor de e in het Engelsche where, en is dus de faucale uit à en é gemengde ae. In het Gothisch wordt deze faucale klank, en tevens de scherpe korte è, hoogst waarschijnlijk met ai beteekend. In het Gothische is dit vocaalteeken uit het Grieksch ontleend, waarin wij het gewoonlijk als de tweeklank ai uitspreken: maar tegenwoordig ten minsten heeft de ai in het Grieksch de klank van ae; en het is zeker, dat deze uitspraak reeds vele eeuwen oud is, en de gewone was, toen de Gothen begonnen te schrijven. - Op dezelfde wijze wordt de tweeklank aj veelal door de Arabieren uitgesproken. - De Romeinen schreven deze klank oudtijds ook wel, even als in het Grieksch, met ai, maar weldra algemeen met ae, omdat er toch geen i- maar wel een é-klank in gehoord wierd, bij voorbeeld in Caesar, dat later in de uitspraak César geworden is. Ook in het Hoogduitsch heeft de ae of ä zijn eigenaardige faucale klank verloren: maar het is naauwelijks te betwijfelen, of oorspronklijk heeft men de ä in ähnlich wel op dezelfde wijze uitgesproken als de é in ehrlich.
Een dergelijke gemengde of complexe vocaalklank is de klank, die in de uitspraak aan de á gegeven wordt in
| |
| |
het Engelsche, Platduitsche en Groningsche water, dat naar deze uitspraak waoter of wåter geschreven zou moeten worden. Het is de klank, die de faucale klinker a in de uitspraak verkrijgt, wanneer bij de uitspraak tevens de wangen uitgezet en elastisch gespannen worden, gelijk wij dat doen voor de uitspraak van een ó. In het Friesch heeft men deze klank voor de verweekte al-klank, zooals in kaod voor kald, Duitsch kalt, Hollandsch koud, maar dat ook in de Zuidhollandsche volkstaal kaod luidt. In het Fransch is deze klank met au beteekend, zooals in cause, het Latijnsche causa, en autre, het Latijnsche alter. Nog tegenwoordig worden deze twee woorden wel met die complexe ao- of å-klank uitgesproken, ofschoon die anders in de tegenwoordige uitspraak door de zuivere mondvocaal ó vervangen is. Ook in het Arabisch wordt de tweeklank aw gewoonlijk als å uitgesproken, en het is zeer waarschijnlijk, dat het ook in het Gothisch deze klank is, die met au beteekend wordt. In het Sanskritsch zal ook wel de zoogenaamde lange ó die complexe klank, en niet de zuivere mondvocaal ó zijn.
|
|