Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
(1865)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
Verslag van de Handelingen der Maatschappij over 1864-1865.Mijne Heeren,
Nadat onze Voorzitter, Prof. de Vries, u heeft verwelkomd, is aan de orde mijn Verslag van de Handelingen onzer Maatschappij sedert de vorige Algemeene Vergadering, waarvoor ik uwe welwillende aandacht meen te mogen inroepen.
Ik begin met u mede te deelen wat in onze Maandelijksche bijeenkomsten behandeld is. Prof. Fruin droeg in October eene verhandeling voor, waarin hij het eigenaardige karakter van onze geschiedenis schetste. In de volgende vergadering deed Dr. Schotel eene mededeeling over het Staten-Collegie te Leiden, waarvan hij de stichting verhaalde, en omtrent het oproer der bursales in 1591 verscheidene gedrukte en ongedrukte bijzonderheden vertelde. In December las Dr. Janssen eene bijdrage tot de letterkundige geschiedenis, en wel over het leven en de werken van Henricus Copes, den vriend van Gisb. Cuperus. Daarna kreeg ik het woord voor eene mede- | |
[pagina 28]
| |
deeling betreffende een onuitgegeven HS. uit de bibliotheek van wijlen Mr. Joh. Enschedé te Haarlem, dat door onze Geschiedkundige Commissie tot nader onderzoek in mijne handen was gesteld; dat HS. bevat de uitvoerige beschrijving van den luisterrijken intocht van Margareta van Yorck te Brugge in 1468, bij gelegenheid van haar huwelijk met Karel den Stoute, en van de toen aldaar gevierde feesten, beschreven door Ant. de Roovere; een en ander heb ik daarvan opgeteekend in mijn Verslag, dat gij in de Mededeelingen zult vinden, III. bl. 53. Evenzoo zult gij in de Mededeelingen, II. bl. 27, een uittreksel vinden van hetgeen Prof. Roorda, over de Natuur der verschillende spraakgeluiden en wel over de vocalen, in de Vergadering van Februari voordroeg. Op dienzelfden avond vervulde Dr. Bisschop de spreekbeurt met eene bijdrage over den Roman d'Aiol en de onlangs gevonden Middelnederlandsche vertaling daarvan; spreker schetste den loop van dien roman en deelde eenige verzen mede van genoemde Nederlandsche bewerking. Het was in de Maartvergadering, dat Dr. te Winkel eene mededeeling deed over het Alphabet van Prof. Ernst Brücke, en diens methode, om alle talen van den aardbol in een geheel nieuw teekenschrift over te brengen, uitlegde en met eenige voorbeelden toelichtte. In de vergadering van April droeg Dr. Bisschop eene bijdrage voor, waarin hij de geschiedenis der Academische Lijkredenen schetste en het nut dier gewoonte voor de letterkundige geschiedenis aantoonde. Zijn al deze stukken met belangstelling aangehoord, niet minder was dit het geval, toen Prof. Vissering in onze bijeenkomst van Januari de spreekbeurt vervulde door het lezen van eene statistiek van Leiden van het | |
[pagina 29]
| |
jaar 1514, zijnde een stuk uit het onuitgegeven Journaal van de Commissie voor onderzoek naar de Verponding in Holland en West-Friesland door de grafelijke regeering in genoemd jaar gelast. De voormalige Rijks-Commissie voor Statistiek had dit lijvige HS. van het Rijks-Archief laten afschrijven, maar mocht de uitgave niet beleven; spreker eindigde zijne bijdrage met den wensch, dat de Maatschappij dit zoo gewichtige stuk zou uitgeven, hetwelk zulk een nieuw licht zal verspreiden over de kennis van kerk en staat, van landbouw en nijverheid, van de bevolking en hare lasten, en dat wel voor alle steden en dorpen van Holland en West-Friesland. Eenstemmig was de bijval, die dezen wensch te beurt viel, zoowel bij de Maandelijksche Vergadering, als bij de Geschiedkundige Commissie, die dat stuk nader heeft onderzocht en hare hulp bij de uitgaaf heeft aangeboden. Daarna heeft op voorstel van het Bestuur de Maandelijksche Vergadering besloten de noodige machtiging tot de uitgaaf van Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken aan te vragen; het is mij zeer aangenaam u thans te kunnen berichten, dat de Regeering de vereischte toestemming gegeven heeft niet alleen, maar dat de heeren van het Rijks-Archief hunne hulp bij het collationeeren van het oorspronkelijke stuk vrijwillig hebben aangeboden, en dat de Geschiedkundige Commissie terstond met den druk een aanvang wenscht te maken; de druk wordt inmiddels voorbereid en zal, bedriegen wij ons niet, nog in de vacantie doorgaan. Maar dit is niet het eenige stuk, dat de Maatschappij zal uitgeven. Drie jaar geleden moest de Voorzitter zeggen: ‘de Leden zenden niets bij ons in ter plaatsing in de Werken’ (Handel. 1863, bl. 6.); thans zijn drie groote werken aan- | |
[pagina 30]
| |
hangig gemaakt, behalve verschillende stukken van kleineren omvang. Vooreerst ontving het Bestuur een verzoek van ons medelid Dr. Verwijs, die eene kritische uitgaaf bewerkt heeft van den Roman van de Rose, welk Middelnederlandsch gedicht van ongeveer 14000 verzen slechts ééns en niet zeer nauwkeurig werd afgedrukt; doch de tijden, waarin die letterkundige voortbrengselen van onze voorvaderen zoo veel sympathie vonden bij het jeugdige Holland, dat een boekhandelaar zulke lange gedichten met voordeel kon uitgeven, zijn voorbij; Dr. Verwijs kon geen uitgever vinden en riep de hulp in van de Maatschappij. Weinige weken daarna kreeg het Bestuur een dergelijk verzoek van Dr. Bisschop, die zijn afschrift van de onuitgegeven gedichten van Willem van Hildegaertsberch naar het HS. der Koninklijke Bibliotheek met de collatie van het Brusselsche HS. door de hulp van onze Maatschappij in het licht wilde zenden. Beide verzoeken zijn door de Taalkundige Commissie onderzocht, die niets liever zal zien dan dat de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde die twee gedichten uitgeve, nu het blijkt, dat de studie van het Middelnederlandsch geldelijke ondersteuning behoeft. Reeds heeft het Bestuur zich tot heeren uitgevers gewend, maar er hebben zich onoverkomelijke zwarigheden opgedaan. De schraal voorziene kas, waaruit de druk van onzen kostbaren Catalogus en van een lijvigen bundel Levensberichten moest betaald worden, om niet te spreken van verhoogde huur van onze Bibliotheek, van nieuwe boekenkasten, van aanzienlijke aankoopen, is gebleken de onkosten van geheele uitgaaf voor rekening der Maatschappij niet te kunnen bestrijden. Een andere weg | |
[pagina 31]
| |
stond open; volgens art. 109 kan de Maatschappij een werk uitgeven door middel van een toelage aan den boekhandelaar, waarvoor deze een zeker getal exemplaren levert, die aan de Leden tegen half geld kunnen verstrekt worden. Maar juist deze bepaling, genomen in 't belang der Leden, heeft hare keerzijde, zoodat geen uitgever op die voorwaarde meer een werk wil ondernemen. Daarom is op den Beschrijvingsbrief het VIe punt gebracht; het zal aan u staan om het verschijnen van de critische uitgaaf van den Roman van de Roos door Dr. Verwijs al of niet te doen plaats hebben. Het Bestuur heeft namelijk geoordeeld, dat het verzoek van Dr. Verwijs den voorrang had. Zullen de gedichten van Willem van Hildegaertsberch ook aldus het licht zien, daarbij en bij het Journaal van de Verponding van 1514 zal het niet blijven; de Geschiedkundige Commissie heeft meer dergelijke stukken op het oog, die evenzeer verdienen te worden uitgegeven. Bovendien heeft ons medelid A.C. Oudemans, te Arnhem, een toevoegsel op het Uitlegkundig Woordenboek op Hooft aangeboden, dat wij dus vroeg of laat te gemoet mogen zien. Dit wat betreft de grootere werken; verder heeft het Bestuur nog ontvangen van onzen Bibliothecaris het Verslag van een onzer Handschriften, en dat wel van het éénige HS. van den Ferguut; gij zult het met de collatie vinden als de Ie onzer Mededeelingen, bl. 3. Een andere bijdrage van denzelfden, bestaande in onuitgegeven stukken der gedichten van de vier Heemskinderen, uit een onzer Handschriften, volgt later; het is nog in onderzoek bij de Taalkundige Commissie, evenals drie an- | |
[pagina 32]
| |
dere voorstellen; de tijden zijn namelijk voorbij, waarop die Commissie schreef: ‘vanwege de Maatschappij zijn aan ons geene stukken ter hand gesteld’ (1862). Ik verwijs naar het Rapport van die Commissie, wat betreft de voorstellen van de Heeren Eekhoff en L. Ph. C. van den Bergh. Onze betrekkingen met buitenlandsche genootschappen zijn wederom uitgebreid; van het Verein von Alterthumsfreunden im Rheinlande te Bonn en van het Bergische Geschichtsverein te Elberfeld ontvangt de Maatschappij thans de Werken in ruil voor hetgeen door ons wordt uitgegeven. Behalve de Handelingen en Mededeelingen van het vorige jaar, voor het eerst gedrukt in de spelling van het Woordenboek, zond ik u weder een zwaren Bundel van Levensberichten, en eenige weken later het Register op de III deelen van onzen Catalogus; door den druk van dien bladwijzer te bezorgen heeft de Heer Bergman op waardige wijze de kroon gezet op het catalogiseeren van onze boeken, waaraan hij sedert meer dan 35 jaren zulk een werkzaam deel heeft genomen. Met den Heer Bodel Nijenhuis heb ik hem bijgestaan in het nazien van die bladzijden met cijfers en eigennamen; mochten wij onzen tijd anders wellicht beter en zeker aangenamer hebben besteed, wij vleien ons een Register te hebben geleverd, dat bruikbaar en nauwkeurig is, en dat den Leden en zeker wel het meest onzen Bibliothecaris den weg zal wijzen bij het gebruik der Bibliotheek.
Sedert de vorige Algemeene Vergadering hebben wij | |
[pagina 33]
| |
13 Leden verloren, zoodat de Maatschappij op heden haar honderdste jaar ingaat met 430 Leden behalve hare Eereleden en 180 in de Koloniën en het buitenland verspreid. Mochten wij allen in 1866 haar Eeuwfeest beleven!
Leiden, 15 Juni 1865. W.N. du Rieu, Secretaris. |
|