Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1857
(1857)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
I.De Secretaris der Maatschappij doet vervolgens Verslag der Handelingen sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering. Het luidt als volgt:
M. HH. geëerde Medeleden!
Bij de 91e jaarfeestviering onzer inrigting is het nogmaals uwen penvoerder geoorloofd, laat ik liever zeggen, wettelijk opgelegd, verslag te geven van het wetenswaardigste, dat onder ons is voorgevallen. Doch het bepaalt zich tot eene en andere bijzonderheid. Het ruimere overzigt heeft onze Voorzitter u reeds geschonken en in grootere trekken voor uwe oogen ontwikkeld.
Van den Voorzitter, past het mij aan te vangen. Hij die nu reeds driemalen achteréén tot ons hoofd gekozen was geweest, wenschte in Oct. jl. niet weder benoemd te worden. Men trachtte hem genoegen te geven en sloeg dus eerst eenen anderen weg in. Toen de keuze, bij herstemming op Dr. Janssen viel, verontschuldigde deze zich, op grond onder anderen, dat hij reeds met het voorzitterschap eener Zustermaatschappij (de Holl. Maats. v. Fr. K. en W.) belast was. Toen daarop andere Bestuurders in den loop der beraadslaging zich mede verontschuldigden, en de Heer de Wal, door onzen aandrang bewogen, besloot voor | |
[pagina 15]
| |
één jaar zich nogmaals aan ons te verbinden en in de Vergad. van December hiervan kennis gaf, werd deze stap algemeen toegejuicht. Zoo trok de oudheid steeds de nederigste naar de plaatsen der eere. Wij zijn er, ik sta er u borg voor, dit jaar weder goed bij gevaren. In 't Bestuur nam in Oct. voor den aftredenden Bestuurder J. van der Hoeven de oud-Bestuurder Kist zitting. Uit den kring onzer leden verloren wij dusverre dertien inlandsche en 2 buitenlandsche door den dood; 2 door afstand te doen van hun lidmaatschapGa naar voetnoot1. De ten vorigen jare benoemden hebben allen de hun aangebodene benoeming aanvaard, op ééne uitzondering naGa naar voetnoot2. De necrologiën over de overledene hebben we reeds voor de helft erlangd; de overige verwachten we volgens de ons gedane beloften. Onder onze stedelijke leden is alleen de Heer J. van Heukelom Jr. dit jaar aan onzen kring toegevoegd.
Hoort in de eerste plaats iets over dat wat in den loop des jaars door ons ter perse gelegd is. Het nieuwe Bijvoegsel tot den Catalogus der Maatschappij (volgens de Handd. des vorigen jaars bl. 20 aangekondigd), is in den zomer gereed gemaakt, en thans, ruim 220 blz. groot, afgedrukt; het Register alleen is nog niet geheel ter perse, in den zomer erlangt ge het stukje. Het verheugde ons, over weinige | |
[pagina 16]
| |
weken, door Dr. Hoffmann von Fallersleben nogmaals den lof onzer Bibliotheek te hooren vermelden, en den wensch te hooren uiten dat men die verzameling steeds door aankoopen, geschenken en legaten mogt trachten te vermeerderen. (Zie Uebers. der mittelnied. Dichtung, 2e Ausg. Hannover, 1857, s. ix). Even gunstig staat het met den druk van het meermalen en laatstelijk Handd. 1856, bl. 20 vermelde Woordenboek op Bredero door den Heer Oudemans (Dl. IX der Werken). Het is of wordt u dezer dagen toegezonden. De Prijsverhandeling over de Veemgerigten, in het vorige jaar door U bekroond en het tiende deel der werken uitmakende, is, volgens de adviesen der beoordeelaars, door den geëerden schrijver, ons medelid R.W. Tadama, herzien en aangevuld. Hierdoor is de druk eerst in het midden van den winter aangevangen; hij is, met uitzondering der vele Bijlagen, thans voltooid. De meermalen vermelde jaarlijksche Handd. en Levensberigten zijn u in den nazomer toegezonden. Behalve de gewone bouwstoffen hebt gij daarin ook eene tijdrekenkundige lijst der levende leden ontvangen, de behoefte waaraan uit meer dan éénen mond betuigd was. Nog zijn wij niet aan het einde onzer uitgaven. Het merkwaardigste verzweeg ik u nog. Van den zoo vaak besproken druk van Maerlants Spiegel Historiael wacht u nog de vermeldingGa naar voetnoot1. De 1e aflevering is, door de onvermoeide zorg der HH. de Vries en Verwijs, in | |
[pagina 17]
| |
het licht, en welhaast is ook de tweede te verwachten. De maatregel, volgens welken ge voor de helft van den winkelprijs dit kostbaar taalkundig werk u kunt verwerven voor zoover de 100 exemplaren waarover de Maatschappij te beschikken heeft, strekken kunnen, is u per circulaire in Januarij ll. bekend gemaakt. En boven onze verwachting hebt ge u dan ook beijverd hiervan gebruik te maken. Onze maandelijksche Vergaderingen zijn geregeld gehouden en onderscheidden zich meest alle door gehoudene voorlezingen. Wij hadden negen bijeenkomsten. In die van November gaf Dr. te Winkel ons de overzetting uit het Yslandsch, van dat nummer des Weekblads aldaar in de volkstaal uitgegeven wordende, waarin van het verblijf van Z.K.H. den Prins van Oranje in dit eiland in de maand Julij jl. gewaagd wordt: een nummer dat Z.K.H. ons afgestaan had. In Dec. gaf de Bestuurder de Vries, de etymologische ontwikkeling der navolgende, in onze taal voorkomende woorden, aamechtig, aamborstig, betuun, fransche titel, gas, kuiperij, slabbakken, uitbundig, vaak (voor dikwijls). De Bestuurder Kist gaf in Januarij eene uitvoerige mededeeling over eene Nederduitsche Kronijk der Heeren van Egmond, in hds. uit het eind der 16e eeuw, welke later, als van Antonius Hovaeus (van den Hoef) zijnde, in 1630 en 1664 in druk verscheen; het Hs., te Haarlem alsnog berustende, wijkt van het gedrukte aanmerkelijk af, en is van eenige niet onbelangrijke ofschoon ruwe teekeningen voorzien. | |
[pagina 18]
| |
In Febr. sprak de Bestuurder Janssen over de kleeding der oude Germanen tijdens Tacitus, een opstel dat thans elders ter perse is. In April hadden wij, ter vergoeding voor de spreekbeurt, die in Maart door een sterfgeval gemist werd, het genoegen een tweetal sprekers te zien optreden: de oud-Bestuurder en Stedelijke Archivaris Jhr. Rammelman Elsevier, las over de voormalige drukkerij op het raadhuis der stad Leiden, opgerigt door de zorg van den ijverigen Stads Secretaris Jan van Hout en bestaan hebbende van 1577 tot 1610. Dit opstel is ons voor de Werken toegezegd. Het lid van den Hoogen Raad der Nederlanden, Mr. U.A. Evertsz, sprak daarna over de onuitgegevene Remarques of aanteekeningen, nopens het gepasseerde in eenige der Campagnes, door der Staten Gedeputeerde te velde, Mr. Sicco van Goslinga, in de jaren 1706, 7, 8, 9 en 11, tijdens den successie-oorlog in België bijgewoond. Dit opstel destijds reeds grootendeels in een letterkundig tijdschrift afgedrukt zijnde, was het den spreker niet mogelijk aan onzen wensch om het in onze Werken te doen opnemen, naar ons verlangen beantwoorden. Ieder dezer onderwerpen gaf daarna tot een door de wet (art. 57) uitgelokt onderhoud gereede aanleiding en verlevendigde zoo doende dubbel onze vergaderingen. In den loop des jaars heeft het Bestuur gemeend den Heer Bergman, die nooit eenige belooning in dezen verlangd had, eenig bewijs van dankbaarheid te moeten geven voor al de moeite die tot het opmaken van een naauwkeurig Register op den Catalogus der | |
[pagina 19]
| |
Maatschappij en op zijne Bijvoegsels vereischt wordt. Eene geldelijke belooning ter aankoop van eenig belangrijk boekwerk werd hiertoe als het meest geschikt beschouwd en erkentelijk aanvaard. In de maand November werd officieel tot onze kennis gebragt, de oprigting eener openlijke stadsbibliotheek te Arnhem. Het Bestuur daarvan beval bij hare circulaire deze inrigting aan onze medewerking aan. Even als, ten zelfden tijde overgelegd werd eene circulaire van HH. Curatoren van het Athenaeum Illustre te Amsterdam, die, bij toezending van een ex. van den nieuwen Catalogus der stedelijke Bibliotheek eene gedrukte lijst voegden van hetgeen, deze, reeds lang bestaande inrigting onvolledig bezit, om zulks uit onze dubbelen (zoo mogelijk) aan te vullen. Zoo kan de eene letterkundige inrigting de andere te hulp komen. Zoo behoort het, vooral in onze dagen van veelvuldige en gemakkelijke onderlinge betrekkingen, zoo in als buiten 's lands. Behoudens hetgeen we hopen dat het verslag van den Bibliothecaris daarover straks nader zal bevatten, moet ik hier ter uwer kennisse brengen dat wij van verschillende inlandsche maar vooral buitenlandsche Genootschappen voortdurend de bewijzen hunner goedkeuring in hunne geschriften erlangen, gelijk wij van onze zijde hen met onze werken voorzien, en vooral een honderdtal onzer Handd. dit jaar aan buitenlandsche genootschappen toezonden, met wie wij reeds vroeger betrekkingen geopend hadden (Handd. d. vorigen jaars 1856, bl. 22 en 23). Als naar vroegere gewoonte ontving onze inrigting | |
[pagina 20]
| |
in de eerste maand des jaars het verzoek van wege HH. Burgemeester en Wethouders dezer stad om wel te willen mededeelen wat er bij ons mogt voorgevallen zijn, belangrijk genoeg om in het verslag opgenomen te worden, dat door gemeld collegie jaarlijks aan den Raad wordt overgelegd. Gereedelijk is hieraan voldaan en zulks te vinden in het reeds in Mei in druk verschenen boekdeeltje (bl. 35). Van de in de laatste jaren afgedrukte deelen VII en VIII onzer Werken zijn door ons in den aanvang dezes maatschappelijken jaars gebondene exemplaren door de noodige brieven begeleid, toegezonden aan die Vorstelijke personen van het Koninklijke Huis, die aan ons verbonden zijn, aan den Koninkl. Beschermer namelijk en aan de Eereleden, de Prinsen Frederik en Hendrik. De brieven van dankzegging, waaronder die van Z.K.H. Prins Frederik eigenhandig onderteekend, zijn bij ons met genoegen ontvangen en zoo de band tusschen dit Genootschap en het geliefd Vorstelijk stamhuis op nieuw versterkt.
Mei 1857. J.T. Bodel Nijenhuis, Secretaris. |