Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1857
(1857)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
[Toespraak van de voorzitter, J. de Wal]De Voorzitter, Mr. J. de Wal, opent de Vergadering met de volgende toespraak:
Mijne Heeren!
Schoorvoetend betreed ik nogmaals deze plaats. Ik had van ganscher harte gehoopt met U naar den blijden welkomstgroet te luisteren, door welsprekender mond U op dezen schoonen gedenkdag van Neerlands gehandhaafde onafhankelijkheid te brengen. Een zamenloop van omstandigheden heeft tot eene andere uitkomst geleid. Dies zal ik trachten, naar den eisch der wet, U in korte trekken de lotgevallen en den toestand onzer Maatschappij te schetsen. Leent, bid ik U, aan mijne beknopte mededeeling welwillende ooren.
In October hielden wij voor 't eerst onze maandelijksche vergadering. Tot op dit tijdstip was geen onzer medeleden ons door den dood ontvallen. Doch de regtmatige blijdschap was van korten duur. Velen en onder dezen de schoonste sieraden der burgermaatschappij, zagen wij ten grave dalen. Wilt Gij, dat ik U hunne namen voor den geest roepe? Maar er is niemand onder U, wien niet reeds de naam van Neêrlands grooten volksdichter op de lippen zweeft. Hem | |
[pagina 6]
| |
naar waarde te huldigen is eene taak, die wij 's mans uitstekenden stadgenoot en kunstbroeder opdroegen: zij is door hem bereidwillig aanvaard. Hij heeft naar het leven den man geschetst, ‘die gedurende meer dan een halve eeuw de liefde, de hoogachting en de bewonderende toejuiching van de bloem der natie heeft genoten.’ Nog voor twee jaren mogten wij Tollens op den feestdag onzer Maatschappij in ons midden zien. Toen hij binnentrad, zweeg de spreker: allen stonden op om den edelen zanger de eereplaats te gunnen, die de nederige man niet zocht of begeerde. Zijne liederen hebben zich eene plaats verworven in aller hoofden en harten: zal hij, zoo lang Neêrlands taal blijft leven, kunnen vergeten worden? Ook aan onze Hoogescholen ontvielen twee leermeesters der wijsgeerige wetenschappen, die wij onder onze leden mogten tellen; de een, hoog bejaard, en voor lang reeds tot het ambteloos leven teruggekeerd, als scherpzinnig geleerde en begaafd letterkundige geroemd; de ander, in de kracht des levens, onafgebroken voor zijne leerlingen werkzaam. Hebben velen uwer Nieuwenhuis mogen kennen en waarderen: ik had mijnen hooggeschatten leermeester Cornelis Star Numan hartelijk lief. Ik breng den beminden doode ook van deze plaats met aandoening het offer mijner erkentelijkheid. Hij verving mijnen onvergetelijken vader in zijn gewigtig ambt; den eersten dag onzer kennismaking bood hij mij zijne broederlijke vriendschap, en ik verheug mij, dat zij, ook bij blijkbaar verschil van denkbeelden en meeningen, steeds mijn deel is gebleven. Hem viel | |
[pagina 7]
| |
het zeldzame voorregt te beurt, dat hij onmiddelijk uit de gelederen der leerlingen in de rij der leeraars van de wetenschap mogt worden overgeplaatst: hij mogt den schat zijner vergaderde kundigheden onverwijld aanwenden ten voordeele zijner discipelen. En hoe rijk was die schat! Lang had hij gezameld en vroegtijdig geoogst. Op achttienjarigen leeftijd door de Gentsche Hoogeschool met goud bekroond, wegens zijne Prijsverhandeling over Viglius van Aytta, had hij het Vita mortalium vigilia tot zinspreuk gekozen. Liefde voor de wetenschap was bij hem met liefde voor de waarheid onafscheidelijk verbonden. Wat hij door naauwgezette studie en overweging als waarheid had leeren kennen, werd door hem met warmte en rondborstigheid verdedigd. Hoe 't hem te doen was om niet enkel geleerden, maar het vaderland kennende, het vaderland beminnende en voor het vaderland bruikbare mannen te vormen, heeft zijne schoone rede de JCto patrio aangewezen. Zijne lessen, vlijtig bijgewoond, lieten in 't gemoed der hoorders diepe indrukken achter. Was zijne rigting de historische, de rijkdom zijner kennis op 't gebied der geschiedenis was onmetelijk: met haar bewees hij velen, door raad en voorlichting, gewigtige diensten. Nog ten vorigen jare is U zijn helder doorzigt uit zijne beoordeeling van Tadama's prijsschrift gebleken. Met werkzaamheden overladen, mogt hij slechts zelden de vruchten zijns onderzoeks in het openbaar bekend maken. Maar den roem zijner welsprekendheid, die reeds den jongeling overal verzelde hield hij nog ten vorigen jare, toen hij zijne feestvie- | |
[pagina 8]
| |
rende krijgsmakkers een woord tot herinnering toesprak, luisterrijk staande. Vergeeft, M.H.! den erkentelijken leerling deze uitweiding over den hooggeschatten leeraar. Van andere verdienstelijke mannen, die der maatschappij ontrukt werden, zult Gij mij veroorloven slechts met een enkel woord te gewagen. Een hunner zagen wij nog in onze vorige bijeenkomst in ons midden: ik bedoel Mr. Nedermeijer Ridder van Rosenthal, den Staatsman, die zijnen Koning met eere diende, die als volksvertegenwoordiger en pleitbezorger de welverdiende achting zijner landgenooten verwierf. Op het einde van zijne loopbaan keerde hij uit het gewoel des openbaren levens tot de stille beoefening der letteren terug. Rijpe vruchten zijner nasporingen maakte hij wereldkundig. Aan Tollens bragt hij op zijn' zeventigsten geboortedag het huldeblijk zijns Vorsten over: nagenoeg gelijktijdig heeft de moederaarde beiden in haren schoot ontvangen. Sommigen ontvielen ons op vergevorderden leeftijd, anderen in den bloei der jaren. Herdenkt den grijzen staatsdienaar, Graaf van Bylandt, en den kundigen godgeleerde Wessel Scholten; dezen viel het voorregt te beurt de laatste jaren zijns levens in de nabijheid eens hooggeschatten zoons door te brengen. Herinnert u den smaakvollen Arnhemschen Rector Elink Sterk; den Dortschen historiekenner J. Smits Jzn; den door vele schriften over Oostersche Taal- en Volkenkunde vermaarden Roorda van Eysinga; den als bouwkundige veel geprezen' Warnsinck; den schranderen regtsge- | |
[pagina 9]
| |
leerde Albartus Deketh; den door zijne volksboeken verdienstelijken kerkleeraar van Duinen, die in den naam van Thineus den zijnen schalks verborg; den met verbazingwekkenden ijver werkzamen van der Aa, wiens uitvoerige geschiedkundige Woordenboeken dagelijks door velen met vrucht worden geraadpleegd, en die door eene reeks van geschriften, op meer dan een gebied, zich bekend maakte. Wij verblijden ons, dat aan hunne verdiensten door bekwame mannen in de Jaarboeken onzer Maatschappij eene waardige hulde zal gebragt worden. Ook onze Buitenlandsche Medeleden bleven niet allen gespaard. William Steven te Edinburg, Friedrich Heinrich von der Hagen te Berlijn, Wilhelm Eduard Wilda te Kiel, Carl Wilhelmi te Sinzheim, allen door hunne schriften bekend en beroemd, werden aan de Maatschappij ontrukt. In Steven vond de Schotsche kerk eenen waardigen historieschrijver. Von der Hagen's talrijke schriften hebben de levendige belangstelling in de oud-duitsche philologie krachtig opgewekt en haar eene eervolle plaats onder de Akademische studiën verzekerd. Door Wilda's afsterven leed de regtsgeschiedenis een zwaar en moeilijk te vergoeden verlies: zijn werk over het Gildenwezen der Middeleeuwen was de fakkel, die meer dan een' onzer landgenooten in den doolhof der voorvaderlijke instellingen den weg wees. Zijn Strafrecht der Germanen verraadt den Holsteiner, met de taaltakken van het Noorden volkomen vertrouwd. In Wilhelmi vereerden de talrijke oudheidkundige vereenigingen in Duitschland | |
[pagina 10]
| |
eenen kampvechter, die hare belangen bestendig met ijver verdedigde. Ik bezocht hem voor eenige jaren in zijne afgelegene woonplaats: hij trachtte zich onze taal eigen te maken, om de schriften onzer oudheidkundigen te lezen. Vestigen wij thans onze aandacht op de werkzaamheden der Maatschappij gedurende het afgeloopene jaar, op haren toestand, op hare bezittingen. De gouden eereprijs, waarmede de Heer Tadama ten vorigen jare bekroond werd, wordt hem eerstdaags van wege het Bestuur uitgereikt. Zijn werk is ter perse en zal U welhaast worden toegezonden. Overeenkomstig Uw besluit maakte hij van de hem meêgedeelde opmerkingen en bedenkingen met zorgvuldigheid gebruik. Was het mij een genoegen, aan de beoordeeling van dien arbeid deel te nemen, ik verheug mij thans, uit Uwen naam den bekroonde, schoon afwezig, met het roemrijk volbragte werk te mogen geluk wenschen. Moeilijk was de taak, geleerde Tadama, die Gij op U naamt, toen Gij beproefdet de Geschiedenis der Veemgerigten in Nederland op te helderen en toe te lichten. Talrijke bescheiden hebt Gij bijeengebragt, menigvuldige onuitgegeven oorkonden verzameld, onderzocht, vergeleken. Weldra zal het geletterd publiek in staat zijn, het gewigt van Uwen arbeid te waarderen. Heb dank voor dat geschenk, waarmede Gij de Werken onzer Maatschappij hebt verrijkt. Wil haar, wil vooral der Vaderlandsche wetenschap, ook verder de vruchten Uwer studiën niet onthouden. Blijke in elk gewest steeds die vurige ijver voor de nasporing | |
[pagina 11]
| |
der gedenkwaardigheden van 's Lands historie, die Uw Gelderland zoo bij uitnemendheid kenmerkt. Aan de maandelijksche Vergaderingen namen ook ditmaal velen deel: het ontbrak er niet aan belangrijke voordragten. Hoe gewigtige onderwerpen in de bijeenkomsten der beide Commissiën ter sprake kwamen, zult Ge straks uit hare rapporten ontwaren. Het besluit om Maerlant's Spiegel Historiael volledig in het licht te zenden, werd ten uitvoer gelegd. De lijst der Leden, die van dat werk een exemplaar verlangden, was binnen weinige dagen volgeteekend, - een bewijs van de belangstelling, die deze onderneming opwekte. Heden staat U de gelegenheid open om den jeugdigen geleerde, die door zijne werkzaamheid aan de Maatschappij uitstekende diensten bewees, een blijk harer goedkeuring te schenken. Het woordenboek op de werken des kluchtspeldichters, van wien getuigd wordt, ‘dat hij op de markten de spreekwoorden en uitdrukkingen van het volk beluisterde’Ga naar voetnoot1, is afgedrukt, en wordt binnen weinige dagen algemeen verzonden. Den geleerden bewerker zij de dank onzes Genootschaps openlijk toegebragt! De wetenschappelijke hulpmiddelen onzer Maatschappij verkeeren steeds in bloeijenden staat. Vooral van de Boekerij mag dit luide gezegd worden. Werd U in 1853 een bijvoegsel tot den Catalogus ter hand gesteld, ik had reeds ten vorigen jare het genoegen U aan te kondigen, dat de behoefte aan een nieuw aanhangsel | |
[pagina 12]
| |
van vele zijden was opgemerkt. In die behoefte te voorzien was eene omslagtige taak, die door onzen Bibliothecaris thans nagenoeg voltooid is. De ijver van onzen Secretaris en de onafgebroken hulp van den waardigen Bergman hebben de afwerking bespoedigd. Der Maandelijksche Vergadering was het een aangename pligt, aan laatstgenoemde een gering bewijs harer erkentelijkheid aan te bieden. Uit U aller naam herhaal ik hier aller dankbetuiging. Uit het voltooid werk zal U op nieuw de rijkdom blijken eener Verzameling, die door Hoffmann von Fallersleben nog onlangs een sieraad van Leiden genoemd werd. Ongebruikt zou die schat weinig waarde hebben; vlijtig gebezigd werpt zij rijke vruchten af. De betrekkingen, met geletterde Vereenigingen buitenlands aangeknoopt, werden deels uitgebreid, deels naauwer toegehaald. Van alle kanten stroomden ons de geschriften toe, door genootschappen in het licht gezonden. Niet alles is daarin van dezelfde gehalte. Ik geloof zelfs, dat bij sommige dier Maatschappijen zich van tijd tot tijd een streven openbaart, om de waardering van kleinigheden te overdrijven. Van elken landgenoot, die voor twee, drie eeuwen een boek of eene brochure schreef, wil men de lotgevallen opdiepen. Elke vondst wordt met den naam eener merkwaardigheid bestempeld: elk handschrift, omdat het oud is, hoe onbeduidend ook van inhoud, der uitgave waardig gekeurd. Maar geven die afdwalingen van het verstand ons regt, het veelzijdig nut te miskennen, door gemeenschappelijk onderzoek te weeg gebragt? Heeft | |
[pagina 13]
| |
niet inzonderheid de oudheidkunde en historiestudie uit talrijke bijdragen, die plaatselijke kennis verraden, grootelijks voordeel getrokken? En is niet juist de kennis der zeden, gewoonten, instellingen, gebruiken, wetten van het voorgeslacht, door het onderzoek van locale schriften, gedenkstukken en taaleigen klaarblijkelijk vooruit geholpen? Miskennen wij dan ook niet de roeping onzer Maatschappij. Zij eischt niet, dat elk onzer aan haar al zijne krachten wijde: zij vraagt alleen Uwe medewerking tot haar doel, gelijk zij zelve met hare talrijke zusters wil medewerken tot den bloei der wetenschap in Nederland. Zij moet haar eigenaardig karakter bewaren: in hare werkzaamheid moet de Nederlandsche zin harer leden spreken. Het is niet de pligt des Voorzitters jaarlijks voor haar de loftrompet te steken en op schel klinkenden toon in hare eer die harer Leden uit te bazuinen: maar het is de pligt van laatstgenoemden den roem onzer Maatschappij naar vermogen te handhaven. Wordt die pligt getrouw vervuld, zij zal de bescherming van Neêrlands geliefden Koning, de begunstiging van alle braven in den lande, de loftuiting van een iegelijk die de letteren op prijs stelt, waardig zijn en waardig blijven. Dat zij zoo!
Op voorstel van den oud-Bestuurder J. van der Hoeven wordt onder toejuiching der Vergadering besloten den spreker uit te noodigen tot het afstaan dezer toespraak voor de Handelingen der Maatschappij, aan welk verzoek door hem voldaan wordt. |
|