Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1856
(1856)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage B. (Zie Hand. blz. 42.)Ter Algemeene Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, den 21 Junij ll. gehouden, werd door den Heer Mr. H.J. Koenen het voorstel gedaan, dat de Maatschappij mogt in overweging nemen, of niet van harentwege zou kunnen worden bezorgd eene uitgave der gezamenlijke schriften van Philip van Marnix, Heer van St. AldegondeGa naar voetnoot1. Op verzoek van den Voorzitter werd besloten, dat voorstel aan de Maandelijksche Vergadering te verzenden, ten einde deswege, na de beide Commissiën te hebben gehoord, rapport uit te brengen in de eerstvolgende Algemeene Bijeenkomst der Leden, in Junij 1856. Genoemd voorstel is door de Leden der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde met zorg overwogen; zij hebben nagegaan, wat er van Marnix' schriften ons bewaard is gebleven, en de slotsom hunner gedachtenwisseling en beschouwingen neemt de Commissie de vrijheid aan het oordeel der Maatschappij te onderwerpen. Om niet in een breedvoerig verslag te doen ontaarden, wat enkel een advies behoort te wezen, heeft de Commissie zich niet verdiept in eene uiteenzetting der betrekkelijke verdiensten van Marnix' schriften | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelve, waarover door Scheltema, Quinet, Gaillard en anderen breedvoerig is gehandeld. Zij achtte zich alleen bevoegd de vraag te onderzoeken, gelijk zij door den Heer Koenen zelven is geformuleerd. Zij rekende geen gevoelen te moeten uitbrengen nopens het al of niet wenschelijke eener vereenigde uitgave der schriften van Marnix in het algemeen; maar enkel ten aanzien van de taak die onze Maatschappij bij de volvoering van dat plan zou kunnen en mogen op zich nemen. Het zij der Commissie vergund Uwe aandacht achtereenvolgens bij twee hoofdpunten kortelijk te bepalen: 1o. De werken van Marnix, hoe verdienstelijk en gewigtig ook, zijn grootendeels niet van dien aard, dat hunne vereenigde uitgave eene taak zoude wezen, die onze Maatschappij gevoegelijk zou kunnen ondernemen. 2o. Die werken zijn van te grooten omvang, dan dat de beperkte middelen onzer Maatschappij de kosten aan de uitgave verbonden zouden kunnen bestrijden.
I. De bijeenverzameling en herdruk van al de schriften des Heeren van St. Aldegonde, zie daar het doel dat de Heer Koenen, met verwijzing op eene uitdrukking, door Quinet gebezigd, zich en ons voor oogen stelde. In die Verzameling zouden alzoo behooren opgenomen te worden al deze grootere en kleinere werken, die wij, daarbij grootendeels de opgaven volgend door den Heer Johs Prins in zijne bekende PrijsverhandelingGa naar voetnoot1 gedaan, hier kortelijk opsommen, zooveel mogelijk de tijd der eerste uitgaven in acht nemend. 1. Byenkorf der H. Roomsche Kercke, in 1569. 8o., en later dikwerf uitgegevenGa naar voetnoot2. De Koninglijke Boekerij bezit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene uitgaaf van 1572. 8o, de Bibliotheek onzer Leydsche Maatschappij, eene andere te Utrecht, z.j. 8o. Eerstgenoemde heeft daarenboven nog eene andere, die te Amsterdam bij Cloppenburg in 1658 8o. het licht zag, en die wij ook in den Catalogus van te Water vermeld vinden. Andere treft men aan van 1577, 1599, 1600, 1638, 1644, 1647, 1657, 1664, 1733. Nog in 1761, bezorgde H. Meyer te Groningen eene nieuwe uitgave, en op een herdruk van 1844, 1845 (2 dl. 12o.) heeft reeds ons medelid Tydeman in de Jaarlijksche Vergadering de aandacht gevestigd. Van de editio princeps is een exemplaar in de K.B. te Dresden aanwezig; in die van 's Gravenhage ontbreekt zij. 2. Belgicae liberandae ab Hispanis υποδειξις, Ao. 1571 exhib. nunc demum edit. 1574 mense Octobri. In 't neêrduitsch zag dit werkje als Vriendelycke Vermaening aan de Heeren Staaten van Brabant en Vlaanderen (Delft 1574) het licht. 3. Oratio pro Matthia Archiduce Austriae et Ordinibus Belgicis, habita Wormatiae in Comitiis mense Majo a. 1578. Dit stuk, door Bilderdijk eene jammerlijke redevoering geheeten, door anderen hoog geprezen, kent men niet alleen door het uittreksel bij Bor, of uit de zeldzame editio princeps, die in 1578 het licht zag en waarvan onze Akademische Verzameling een exemplaar bezit, maar Jacobus Scheltema heeft het algemeen wereldkundig gemaakt door den letterlijken afdruk in het vierde deel van zijn Geschieden Letterkundig Mengelwerk (Utrecht, 1825) opgenomen. 4. Response à un libelle fameux publié contre le Prince d'Orange (Anvers, 1579. 4o.), in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage aanwezig. 5. De Psalmen Davids. Antw. 1580. Middelb. 1591. Leyd. 1617. Leyd. 1646. De beide eerste uitgaven, die (zoo als bekend is) zeer van elkaâr verschillen, treft men ter Kon. Bibliotheek aan; de laatste of vierde in die onzer Maatschappij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Theses aliquot de Ecclesiae atque Eccles. Traditionum χριτηριω. Wij durven niet met zekerheid bepalen in welk jaar dit boekje voor 't eerst het licht zag, maar stellig is het later tweemalen herdrukt: 1o. in de Opuscula quaedam Sancti Aldegondii te Franeker 1589, en in Baji Opera. Colon. 1696. 7. Seria de Reipublicae Christianae statu commonefactio. s.l. 1583. 4o. Bevindt zich ter Kon. Bibliotheek. 8. Refutatio ad Mich. Baji Apologiam. Antv. 1587, met de Quaestiones Michaeli Baio propositae a Phil. Marnixio afgedrukt in Baji Opera, ed. nov. Colon. 1696. 9. Trouwe vermaninghe aan de Christelycke Gemeynten van Brabant, Vlaenderen, Henegouw enz. De eerste uitgave (Leyd. 1589) werd in de Bibliotheek van te Water gevonden; ook in hs. in de Bibl. der Leijdsche Hoogeschool, (Cat. Bibl. Ac. L.B.p. 350 a.) De latere uitgave (Middelb. 1610) komt dikwijls voor. 10. Ondersoeckinge ende grondelycke Wederlegginge der Geestdryverische Leere enz., te 's Hage in 1595 en 1597 uitgegeven; de eerste ook in de Haagsche Boekerij. 11. Response apologétique contre un libertin (1595), waarvan de herdruk (Leyd. 1598 8o.) op de Haagsche Boekerij gevonden wordt, gelijk ook de vertaling die P.C. B(ockenberg) in 1599 hier ter stede bezorgde. Vgl. Quinet, p. 176. 12. Tractatus de Coena Domini ad Galliae Regis sororem. Antw. 1580, meer bekend uit de Fransche bewerking, die te Leyden in 1599 en later te la Rochelle het licht zag. 13. Tableau des différends de la Réligion, waarvan men de oorspronkelijke uitgave (Leyd. 1599) in onze Akademische Bibliotheek aantreftGa naar voetnoot1. Over andere uitgaven vindt men door Prins in zijne aangehaalde Prijsverhan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deling, door Quinet, Fondation etc., p. 142 vlg. en door Dr. van Herwerden, in het Tijdschrift Waarheid in Liefde, 1855 no. 4. gehandeld. 14. Kort Begryp van de voornaamste hoofdstukken der Christelyke Religie, Amst. 1606, menigmaal herdrukt. Eene overzetting in het Portugeesch is ter Haagsche Boekerij, eene in het Maleisch in de Bibliotheek onzer Maatschappij voorhanden. 15. Ratio instituendae Juventutis, te Franeker in 1615 uitgegeven, door Prins onder den titel De Institutione Principum aangehaald. Dr. J. van Vloten gaf van het HS. van dit boekje, dat op de Bourgondische Bibliotheek te Brussel bewaard wordt, een overzigt in het 15e nummer der Vaderl. Letteroefeningen voor 1855, en komt er op terug in zijne nederduitsche omwerking van Quinet's werk, (Deventer 1855) blz. 189. Quinet meent dat men hier twee geschriften moet onderscheiden. 16. Het Wilhelmuslied. 17. De Bijbelvertaling, waarvan hij alleen het boek Genesis voltooide. 18. Zijne Brieven, waarvan die ‘aengaende de kerckelijcke Tucht ende het dansen, Delf 1577’ en Antw. 1598, in het Latijn meer dan ééne Verzameling versiert en sommige eveneens zijn uitgegevenGa naar voetnoot1, terwijl andere nog in de Bibliotheken schuilenGa naar voetnoot2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Zijne Adnotationes in Apologiam Johannis Austriaci, in HS. uit het legaat van Bonaventura Vulcanius in de Bibliotheek onzer Hoogeschool gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. Van de beelden afgeworpen in Aug. 1566, HS. vermeld door te Water, Verbond der Edelen, I. 382. 21. Zijn Mémoire inédit des Etats-Généraux après la mort de Guillaume d'Orange. Volgens Quinet (p. 108) op de Bourgondische Bibliotheek te Brussel. Uit deze (waarschijnlijkGa naar voetnoot1 nog onvolledige) opgave volgt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds als van zelf, dat de meeste schriften, door den grooten Marnix opgesteld veeleer op het gebied der godgeleerdheid, inzonderheid der godsdienstige polemiek tehuis behooren, dan op het terrein, dat onze Maatschappij tot het veld van haren arbeid heeft verkoren. De waarde dier geschriften wordt verschillend beoordeeld. Elk man van wetenschap, kennis en smaak heeft het onbetwistbaar regt daarover zijn gevoelen kenbaar te maken. Maar is dit even zoo het geval ten aanzien eener Maatschappij, die uit een zoo groot aantal leden bestaat, die, vooral in zaken van geloof en politiek, zoo wijd uiteenloopende beginselen volgen? Zal niet menigeen niet zonder grond kunnen beweren, dat eene Vereeniging, die alleen de beoefening en den opbouw der Nederlandsche Letterkunde zich ten doel stelt, de perken binnen welke hare wet de werkzaamheid harer leden als zoodanig beschreef, verre overschreed, zoo zij, ten koste van anderen arbeid, eene taak op zich nam, die veelzijdige studie, aanhoudende zorg en voortgezette inspanning vereischt? II. Deze beschouwing leidt ons van zelf tot de toelichting van het tweede punt: De werken van Philips van Marnix zijn van te grooten omvang, dan dat de beperkte middelen onzer Maatschappij de kosten, aan de uitgave verbonden, zouden kunnen bestrijden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men bedenke dat de Byenkorf alleen een boekdeel van ruim 420 blz. beslaat; wie zou de aan den herdruk verbonden kosten welbesteed achten, als hij nagaat, dat dit werk in een groot aantal Hollandsche, Hoogduitsche, Fransche en Engelsche uitgaven is verspreid, en dat het nog voor weinige jaren hier te lande herdrukt werd? Men merke op, dat Quinet zelf eene nieuwe uitgave van het Tableau des différends de la religion heeft voorbereid: wie zal op hetzelfde tijdstip twee uitgaven van dit waarlijk zwaarwigtig geschrift verlangen? Of zal men de Oratio, (onder no. 3 vermeld) voor een' herdruk geschikt achten, nu zij door Scheltema's Mengelwerk overal is bekend geworden? Belangrijk voorzeker durven wij dit stuk uit een historisch oogpunt noemen, maar er is geene enkele reden denkbaar, die het leveren van een nadruk uit Scheltema's Verzameling voor de geletterde wereld zou regtvaardigen. En ditzelfde geldt welligt, schoon in mindere mate, van ettelijke andere stukken, die in de Opuscula zijn opgenomen, en alzoo niet meer als disjecta membra Poetae kunnen aangemerkt worden. Wij gaan verder. De polemische schriften van Marnix zijn onverstaanbaar (want verstaan is hier het doordringen in de bedoeling des schrijvers met elke uitdrukking, elk woord, elken betooggrond), zoo niet de lezer de stukken, waar tegen zij gerigt zijn, eveneens ter zijner beschikking heeft. Men heeft slechts Bayle's opmerkingen over een dier werken te lezen, om zich van de waarheid dezer stelling te overtuigen. Men zou dan van de Apologie van Cornelis Loos, de stukken van Bajus, het Antidotum van een Duitsch Edelman, enz. meer of min uitvoerig den inhoud te vermelden hebben. Voorts heeft Marnix sommige werken tweemalen uitgegeven en wel zóó, dat de tweede uitgave de vroegere niet overtollig maakt. De Taalkenner toch zou van al de schriften van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St. Aldegonde den eersten tekst der Psalmberijming ongaarne missen. Eindelijk zou de Verzameling nog vele stukken moeten bevatten, die door sommigen aan de pen van Marnix worden toegeschreven, hoewel anderen betwijfelen, of dit teregt geschied zij. Men wist reeds ten tijde van den schranderen staatsman niet met naauwkeurigheid, welke pamphletten van den dag uit zijne pen gevloeid waren. ‘Creditur (zegt Viglius, bij Hoynck van Papendrecht, II. 778) author esse multorum famosorum libellorum, qui proximis annis contra ducem promulgati sunt.’ Zijn er niet die ontkennen dat de boven onder no. 2 aangehaalde Hypodeixis van zijn hand isGa naar voetnoot1? Was hij eveneens de steller van 't Compromis der Edelen? Terwijl vroeger sommigen dat stuk aan Simon Renard, anderen het aan Franciscus BalduinusGa naar voetnoot2 toekenden, hebben Paquot (III. 71), te Water, (Verb. d. Edel. I. 37) en Gaillard, (de l'Influence exercée par la Belgique sur les Provinces-Unies [Brux. 1855]) volgehouden dat alleen Marnix als auteur dier beroemde Acte kan worden aangemerktGa naar voetnoot3. Uwe Commissie is van meening, dat men deze en soortgelijke bedenkingen wel behoort te wikken en te wegen, alvorens men zich aangordt tot eenen arbeid, als door den Heer Koenen bedoeld is. Vindt iemand daartoe tijd en moed, onze Maatschappij behoort de eerste te zijn, die den Vader van het Nederlandsche Proza huldigt, door het aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koopen der volledige uitgave zijner schriften. Zelve kan zij de taak dier uitgave niet op zich nemen. Vele stukken heeft zij reeds ter perse gelegd; anderen, b.v. het Woordenboek op Bredero, wachten hunne beurt. En dan Maerlant! Haar kloek besluit om voor geen offer terug te deinzen, waar het de bezorging eener volledige uitgave van den Spieghel Historiael geldt, vond algemeene toejuiching. Zij zie toe, dat haar niet een te groote last opgelegd worde, en bovenal, dat zij zich stipt houde binnen den bepaalden kring waarin zij nuttig kan en wil zijn. Het is op deze gronden, dat de Commissie van Geschieden Oudheidkunde van oordeel is, dat er overwegende bezwaren bij de Maatschappij bestaan tegen de volvoering van het plan, door haar medelid ontworpen, en dat zij haar voorstelt den Heer Koenen haren opregten dank te betuigen voor dit hernieuwd blijk zijner bereidwilligheid om hare belangen te bevorderen. |
|