Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1856
(1856)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Verslag der Handelingen sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering.Het luidt als volgt:
Mijne Heeren!
Ofschoon onze Voorzitter U in groote trekken het belangrijkste uit de levensbijzonderheden van ons laatste maatschappelijk jaar geschetst heeft, is mij volgens de Wet de verpligting opgelegd, om die zaken in meer eenvoudig gewaad gehuld U voor te dragen, waarvan de overweging ons in de naastvorige maanden bezig hield. Uwe gewone toegevenheid verzelle mij, als ik U eerst over de personen, daarna over de zaken ga onderhouden.
In October jl. werd onze tegenwoordige Voorzitter, tot aller blijdschap, herkozen, om ons nogmaals een jaar voor te gaan. Zijne eerste werkzaamheid was het verwelkomen van Dr. Janssen in het Bestuur, waarin hij, bij deze zijne tweede zittingneming, den aftredenden Bestuurder Rammelman Elsevier vervangen kwam. Uit de leden onzer Maatschappij hebben wij door den dood achttien, waaronder vier buitenlandsche leden verloren. De Voorzitter is hunner reeds indachtig geweest. Van velen is de necrologie door den ijver der daartoe be- | |
[pagina 17]
| |
noemde leden reeds ontvangen en gedrukt. De overige hopen wij, indien men ons niet te leur stelt, nog tijdig te ontvangen. Voor het lidmaatschap bedankte de Wel-Eerw. Heer Lammers van Toorenburg, Predikant te Samarang. Van de vergunning om stedelijke leden te kiezen hebben wij, naar we hopen, bescheidenlijk gebruik gemaakt door de keuze van Ds. C. Sepp, Mr. S.C. Snellen van Vollenhoven, Conservator bij het Museum van Natuurlijke Historie, en den Geschiedkundigen W.A. Elberts. Tegen het einde des maatschappelijken jaars werd de Heer de Wal op zijn verzoek door den Heer Janssen als medeopziener over de uitgave der Werken en Handelingen vervangen.
Het aantal onzer Maandelijksche Vergaderingen - want ik ga tot de zaken over - was, de Vergadering van Resumtie daaronder begrepen, wederom acht. In elke van deze hoorden we eenen of meerdere sprekers het woord voeren, waaronder tot driemalen toe de zoodanigen waren die van buiten tot ons waren overgekomen. In October sprak Mr. Rau, van Nijmegen, over het wenschelijke om de dichters te vertalen met behoud van den oorspronkelijken vorm hunner versmaten, een opstel toegelicht met proeven uit Sophocles, Virgilius, Milton, Byron en Lamartine. In November onderhield ons Mr. Koenen van Amsterdam over de thans plaats grijpende herleving der middeleeuwsche beginselen, vooral op het gebied der letterkunde. In Januarij gaf de Hoogleeraar Kiehl van Deventer, eene uitvoerige beschou- | |
[pagina 18]
| |
wing van het treurspel de Perzen, van Aeschylus. In de Vergaderingen van December, Februarij en April behandelde Dr. Janssen het zooveel gerucht makend werk van den Heidelbergschen Hoogleeraar Adolph Holtzmann, getiteld Kelten und Germanen en toonde de onhoudbaarheid van diens betoog uit verschillende oogpunten aan. Hij deed in Februarij nog mededeeling van het nederlandsch getuigschrift dat Czaar Peter de Groote in 1698 te Amsterdam op de scheepstimmermanswerf erlangde, vroeger nimmer gedrukt, onlangs in 1855 te Moskau gevonden, en waarvan het aanbelang door den spreker in het licht gesteld werd. In dezelfde maand Februarij sprak de Hoogleeraar de Wal over eenen oorspronkelijken brief van Keizer Karel V van 28 Maart 1515, onlangs door Prof. Kist in het Nieuw Nederl. kerkelijk historisch Archief, 1e stuk, afgedrukt. De brief was gerigt aan de beide Ambassadeurs des Keizers bij Z. Allerchrist. Majesteit en was strekkende ter voordragt van een lid in het Parlement te Parijs. Hij stelde de redenen in het licht die den Keizer hiertoe aanleiding gaven en welke gelegen schenen in het leenverband, waarin hij als Graaf van Vlaanderen nog stond tot den Koning van Frankrijk; een regt dat hij door deze voordragt beproefde te handhaven. In Maart deed Prof. de Vries eene mededeeling bestaande in eenige proeven van een eerlang door hem uittegeven werkje over Mnl. Taalzuivering, waarin hij 140 woorden, in de Mnl. tekstuitgaven voorkomende en door de uitgevers toegelicht, als onecht heeft aangewezen, en door eene kritische behandeling der verschillende plaat- | |
[pagina 19]
| |
sen waar zij gevonden worden, de ware lezingen heeft trachten te herstellen. In April eindelijk werd door mij een uitvoerige onuitgegeven brief gelezen van zekeren Nederd. Herv. Predikant J. MichaëliusGa naar voetnoot1, geschreven in 1628 uit het eiland Manhattans, meest over den burgerlijken en maatschappelijken toestand dier nederlandsche volkplanting, iets later Nieuw-Amsterdam geheeten, en over de middelen om de godsdienstige ontwikkeling ook der inlanders meer te bevorderen. Ik voegde hier aan toe eenige andere van 's mans levensbijzonderheden. Met het uitgeven onzer geschriften zijn wij een aanmerkelijk eind voortgespoed. Behalve eene ingekomene Prijsverhandeling, waarvan het lot in dezen oogenblik nog niet beslist isGa naar voetnoot2, is het VII Dl. 2e stuk der nieuwe Reeks van Werken tot stand gekomen. De leden van Rappard, de Jager, de Wal, de Vries en Brill leverden daartoe elk zijne bijdrage. Daar van de twee eersten in de naast vorige Handd. meer dan eens sprake was, en de opstellen der drie laatsten in de jaar-rapporten der beide Commissiën uitvoerig vermeld worden, het deel der Werken daarenboven reeds aan de leden is rondgezonden, behoeven we hier over den inhoud daarvan in geene bijzonderheden te treden. | |
[pagina 20]
| |
De bouwstof voor een volgend deel (het IXde) is reeds ter perse. Het is het Woordenboek op G.A. Bredero, door den Heer A.C. Oudemans, waarvan wij laatstelijk in de Handd. 1855 (bl. 21 en 39) gewaagden. Van de onderneming der Maatschappij om den Spieghel Historiael van Jacob van Maerlant in zijn geheel uit te geven, is of wordt heden elders (door onzen Voorzitter bl. 11) melding gemaakt, en geschiedt zulks hier enkel door mij volledigheidshalve. De Hoogleeraar de Vries hield ter aanbeveling van dit onderwerp in de vergadering van November l.l. eene mondelinge voordragt, waaruit een voorstel betrekkelijk deze uitgave zich ontwikkelde, in onze Notulen opgenomenGa naar voetnoot1. Laatstelijk is er ook besloten tot de uitgave van een nieuw of tweede Supplement op den Catalogus onzer Boekerij, wier vele toevoegselen, u jaarlijks uit het Rapport van onzen Bibliothecaris gebleken, de voortzetting van dezen wetenschappelijk gerangschikten druk (Reaal-Catalogus) wenschelijk maakten. De Heer Koenen, die zoo vaak zich ijverig betoonde voor de belangen onzer Maatschappij, deed op de algemeene vergadering des vorigen jaars een voorstel over het wenschelijke van eenen herdruk der werken van Marnix van St. Aldegonde (Handd. 1855, bl. 49). Een uitvoerig rapport werd daarover door de beide Commissiën, het eene in schrift, het ander mondeling uitgebragt, waarover straks zal gehandeld worden (no. XI van den Beschrijvings-brief). | |
[pagina 21]
| |
Aangenaam is ons de meerdere bekendwording van onze inrigting en harer voornaamste werkzaamheden, ook bij het groot publiek. Hieraan was in dit jaar bevorderlijk in de eerste plaats de gewone jaarlijksche aanvrage van HH. Burgemeester en Wethouders der Stad Leiden naar onze werkzaamheden, ten einde hiervan gebruik te maken in hun gedrukt verslag aan den Raad der gemeente. Voorts moet hiertoe ook gebragt worden een, namens de Kon. Akademie der Wetenschappen tot ons, in December jl. gebragt verzoek. Op uitnoodiging der Fransche regering namelijk was aan onzen Minister van Binnenlandsche Zaken een aanzoek gerigt om haar eene opgave te verstrekken der Geleerde Genootschappen in Nederland, met het aantal hunner leden, hunne geldelijke hulpmiddelen en de vermelding der door hen uitgegevene Werken. Dit aanzoek was door den Minister aan de Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam gerigt geworden, en zijn ijverige Secretaris bragt dit door de toezending eener schets in het fransch, die wij slechts in te vullen hadden, tot onzer kennis. Het ontwerp eenigzins veranderd en aangevuld, is in de eerste dagen dezes jaars door ons opgezonden. De Commissie voor het Costers-feest dat in Julij e.k. te Haarlem staat gevierd te worden, heeft ook onlangs bij ons naar incunabelen ter tentoonstelling bij die gelegenheid, onderzoek gedaan. Wij bezitten daarvan niet veel. Wat wij hebben is haar gereedelijk aangeboden. Daar onze zegel-verzameling in den laatsten tijd weinige bijvoegselen verkreeg, zijn door ons Bestuur, ter | |
[pagina 22]
| |
gelegener plaatse voorslagen gedaan ter vermeerdering daarvan; voorslagen wier uitslag wij nog verbeiden. De geschenken voor onze Boekerij zullen u uit het rapport van den Bibliothecaris kenbaar worden. Vooral hebben wij met de Akademie der Wetenschappen te Amsterdam een ruil aangegaan van onze Werken van de eerste tijden af, tegen die der Akademie niet alleen, maar ook tegen de Werken der IIde klasse van het voormalig Kon. Nederlandsch Instituut, voor zoo ver die namelijk nog in het Archief der Academie voorhanden waren. Voorts zijn onze geschenken dit jaar bijzonder vermeerderd door een' stap van onze zijde, dien wij nog vermelden willen; de toezending namelijk van een deel onzer Werken (Dl. VI der Nieuwe Reeks) aan buitenlandsche Genootschappen. Wijl door eene bijzondere omstandigheid vele exx. hiervan in ons Archief overig waren, zijn deze aan ongeveer honderd geleerde Genootschappen, in Duitschland, Zevenbergen, Pruissen, Rusland, Denemarken, Zweden, Engeland, Belgiën, Zwitserland en Frankrijk gevestigd, ter hand gesteld; ja zelfs, door tusschenkomst van het hoofd van het Bestuur voor den internationalen ruilhandel, ons medelid den Heer Vattemare te Parijs, naar eenige Noord-Amerikaansche geletterde Genootschappen toegezonden. Genoemde maatregel, in dezen winter volvoerd, heeft aanvankelijk onderscheidene belangrijke vruchten gedragen, daar wij reeds van geleerde inrigtingen te Stockholm, Brussel, Luik, Trier, Mainz, Wiesbaden, Hohenleuben, Neurenberg, Weenen, Linz, Laibach, Grätz, Regensburg, Neuburg, Basel en Lausanne, stuk- | |
[pagina 23]
| |
ken of deelen hunner werken ten tegengeschenk erlangd hebben; en van anderen, als uit Dorpat, uit Sileziën, Moraviën, St. Omer, van de Societé de la Flandre maritime te Bergues St. Winox en uit Toulouse de toezegging van het een en ander mogten bekomen.
Leiden, Junij 1856. J.T. Bodel Nijenhuis, Secretaris. |
|