Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1856
(1856)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
[Toespraak van de voorzitter, J. de Wal]De Voorzitter, Mr. J. de Wal, opent de Vergadering met de volgende toespraak:
Mijne Heeren!
Nogmaals roept mij het vereerend vertrouwen mijner medeleden tot de vervulling eener taak, die naar mijne innige overtuiging beter aan anderen ware opgedragen. Niet minder hartelijk is daarom de welkomstgroete, die ik U, ook namens mijne medebestuurders, op den jaarlijks terugkeerenden feestdag dezer wetenschappelijke instelling breng. Met blijdschap zie ik U weêr te dezer plaatse vereenigd, gezind als gij zijt om den bloei onzer maatschappij te bevorderen, om met ons hare jongste lotgevallen na te gaan, om, kan het zijn, door vereenigd streven haar eene eervolle toekomst te verzekeren. Dankbaarheid jegens den alwijzen Bestuurder onzer lotgevallen bezielt ons bij de gedachte, dat wij ons weêr gezond en opgeruimd herwaarts mogten spoeden. Maar tevens vertoont zich voor onzen geest het beeld van menigeen, dien wij vroeger, ja nog in onze vorige bijeenkomst, met achting en vriendschap in onzen kring begroetten, of wien wij, hoezeer ook ver van ons gescheiden, met erkentelijkheid of bewondering voor edele gaven of schitterende verdiensten het lidmaatschap de- | |
[pagina 6]
| |
zer maatschappij opdroegen, dock wien sedert ons laatste zamenzijn de onverbiddelijke dood de hand reikte. Achttien onzer medeleden moesten ons ontvallen: de jaarboeken onzer stichting zullen hunne namen, hunne deugden, hunne werken in eere houden. Krachtvolle dichters, als Schenk, Klijn en Spandaw, die reeds in den aanvang dezer eeuw zich lauweren gaarden, en vaderlandsliefde in het gemoed des Nederlandschen burgers ontvonkten en aanvuurden: wier voorbeeld door Abraham Boxman op treffende wijs gevolgd werd; schrandere regtsgeleerden, als Fockema en Op den Hooff, van Voorst en van Outeren, die de vaderlandsche wetgeving hielpen verbeteren, den alouden roem onzer regtsbedeeling handhaafden, of der balie en der raadszaal tot sieraad verstrekten, ontvielen aan onze en aan die uitgebreidere maatschappij, voor wier eer en belangen ze gewaakt hadden en gestreden. De godgeleerdheid betreurt in Dwars en Brown ijverige beoefenaren der wetenschap, en met haar hoorden wij de kanselwelsprekendheid eene droeve weeklagt aanheffen bij de lijkbaar van den onvergelijkelijken des Amorie van der Hoeven. Uit de rij onzer geschiedvorschers zagen wij Rink en Arend weggenomen: Rink, die de historie zijner vaderstad uit de oude kronijken en regtsboeken wist op te delven; Arend, wiens onvoltooid hoofdwerk in aller handen is, wiens onbezweken ijver en veelzijdige kennis alleen door zijn beminnelijk karakter en innemende bescheidenheid werden overtroffen. Eindelijk, in de Wilde verloor de Letterkunde in Indië een' gelukkig beoefenaar. | |
[pagina 7]
| |
Noode weêrhoud ik mij van eene meer uitvoerige schets der veelvuldige diensten, door al deze mannen aan letteren en wetenschap, aan Vaderland en Koning bewezen. De enge grenzen, waarbinnen zich mijn kort verslag moet beperken, verbieden dit evenzeer, als de levendige overtuiging, die mij bezielt, dat niet ligtelijk iemand en allerminst de spreker, die thans voor U is opgetreden, hun aller talenten en de vruchten van hunnen arbeid naar waarde zal kunnen schatten. Aangenaam is het mij daarom, U de verzekering te mogen geven, dat het bestuur dezer instelling geene moeite heeft gespaard, om door naauwkeurige levensberigten onzer ontslapen vrienden de waardij der Handelingen onzer maatschappij te verhoogen. Mogt zij steeds mannen vinden, die bevoegd en bereid zijn, om ook in dit opzigt de tolken harer erkentelijkheid te wezen, en de herinnering aan hen, die ons voorgingen in de donkere valleijen, ons opwekken en aanmoedigen om zoo lang onze lamp brandt aan de taak te arbeiden, die onze hand hier te doen vond. Behalve de landgenooten, wier namen ik U zoo even vermeldde, ontvielen ons vier onzer buitenlandsche medeleden: J.F. Gangler en J.W. Wolf, Karl Friedrich Hermann en Augustin Thierry. Eerstgenoemde te Luxemburg woonachtig, en sedert 1853 aan onze instelling verbonden, had zich door zijne vlijtige pogingen om het in zijn vaderland heerschende taaleigen na te vorschen eenen welverdienden naam verworven: aan zijn Lexicon der Luxemburger Umgangsprache, dat in 1848 het licht zag, was door bevoegde beoordeelaren | |
[pagina 8]
| |
te grootere waarde gehecht, naarmate het veld, waarop hij werkte, in vroegeren tijd minder was bearbeidGa naar voetnoot1. Meer algemeene bekendheid had zich Wolf verworven, wiens werkzaamheid zich blijkbaar aan die der gebroeders Grimm aansloot; die zich langen tijd in Belgie ophield, zich den vrienden der vaderlandsche taal onder de Vlamingen aansloot en langs verschillende wegen tot het doel, dat deze zich voor oogen stelden, ijverig trachtte mede te werken. Ik behoef U slechts op zijne Niederländische Sagen te wijzen, om de keuze te regtvaardigen door onze maatschappij in 1851 gedaan: eene keuze, die weldra gevolgd werd door de uitgave der Beiträge zur Deutschen Mythologie. Een schat van geleerdheid en talrijke vernuftige combinatiën maken dit werk voor den oudheidkenner onmisbaar; hoezeer wij ons ook te regt mogen beklagen dat hij daarbij geen gebruik maakte der tot zijn onderwerp betrekkelijke schriften, die kort te voren in Nederland het licht hadden gezien. Maar Gij weet, hoe de schrijver zelf later in een' brief aan onze Maatschappij zich rondborstig verklaarde ten aanzien der groote onbekendheid in zijn Vaderland met wat het zusterlijk Nederland op dit gebied gewrocht had, waardoor onzen stamgenooten menig vraagstuk duister was geblevenGa naar voetnoot2. Het tijdschrift, sedert door hem bezorgd, en dat in aller handen is, heeft voldingend bewezen, hoe getrouw de ontslapene het woord heeft gestand gedaan, waarbij | |
[pagina 9]
| |
hij ons betuigde, dat zijne benoeming tot lid dezer Maatschappij hem tot prikkel verstrekte om de Germaansche oudheid op Nederlandschen bodem grondig te leeren kennen. Een geheel ander pad werd door Karl Friedrich Hermann bewandeld. Kweekeling van zijnen grooten naamgenoot, had hij de Grieksche en Romeinsche oudheid bij uitnemendheid tot voorwerp zijner studiën verkoren. Het was er verre af, dat hij daarbij de eigenlijke archaeologie en kunstgeschiedenis uit den kring zijner nasporingen zou hebben uitgesloten. Meer dan ééne veelgeprezen verhandeling getuigt van zijne veelzijdige kennis op dat gebied, en van zijne belangstelling in alles, wat onze landgenooten in dit opzigt trachten te leveren, gaf hij meermalen in echt wetenschappelijke beoordeelingen het doorslaandst bewijsGa naar voetnoot1. Ook onder onze regtsgeleerden werd hij meer algemeen bekend door de vertaling zijner verhandeling over wet en wetgevende magt in de Grieksche oudheid, waarmede de uitgevers der Nederlandsche Jaarboeken hun tijdschrift versierden. Sommigen uwer leerden hem bij zijn bezoek in Nederland persoonlijk kennen. Uitbundig is de lof hem door zijne landgenooten van alle zijden toegezwaaid. Groot was de invloed, dien hij zich te Marburg en te Göttingen op zijne talrijke toehoorders wist te verwerven, en gaarne voegde zich onze Maatschappij voor weinige jaren bij de talrijke wetenschappelijke instellin- | |
[pagina 10]
| |
gen, die hem onder hare leden eene welverdiende plaats toekenden. Eindelijk moet ik nog met weinige woorden den Franschen geschiedschrijver vermelden, die zich in den bloei der jaren van het onwaardeerbare zintuig beroofd zag, dat ons vergunt de grootheid des Scheppers in de schoonheid en de harmonie van het geschapene te bewonderen. Wie kent niet zijne geschiedenis der verovering van Engeland door de Noormannen, of zijne verhalen uit het Merovingische tijdperk, of zijne geschiedenis van den derden stand in Frankrijk? Hadden ook al de tijdsomstandigheden, waaronder deze en andere geschriften het licht zagenGa naar voetnoot1, zigtbaren invloed op de uitbundige toejuiching, waarmede zij door velen werden ontvangen, geen onpartijdige zal ook in onze dagen de schranderheid miskennen, waarmede Thierry aan de historiekunde eenen nieuwen weg wees, of zijne hulde weigeren aan den man, die zich het lijden des ligchaams door inspanning des geestes dragelijk wist te maken. Maar het wordt tijd, dat ik meer bepaald uwe aandacht op den tegenwoordigen toestand en de werkzaamheden onzer maatschappij vestige. Allen hebt gij, naar wij vertrouwen, een nieuw boekdeel, dat de vierde reeks harer werken heeft vermeerderd, voor weinige dagen ontvangen. Naauwelijks had het de pers verlaten, of er is met den druk van het volgende een aanvang gemaakt, waarvoor de stof reeds in overvloed voorhan- | |
[pagina 11]
| |
den is, en waarin het glossarium op Bredero, door ons ijverig medelid Oudemans bewerkt, eene eerste plaats zal bekleeden. Ook een nieuw bijvoegsel op den catalogus onzer boekerij hebt gij in den loop dezes jaars te wachten. Meer en meer wordt deze verzameling ook in andere landen van Europa bekend en om haren rijkdom geprezen. Dagelijks neemt het gebruik toe, dat hier en elders van hare schatten gemaakt wordt, en zoowel onze medeleden als hare bestuurders zijn er voortdurend op bedacht om ettelijke leemten aan te vullen, die de ondervinding daarin ten aanzien van sommige vakken doet ontdekken. Zoo is dan ook de uitgave van straks bedoeld bijvoegsel eene van vele zijden opgemerkte behoefte geworden, waarin wij ons voorstellen zoo spoedig te voorzien, als eene zorgvuldige uitvoering zal gedoogen. Moge onze kundige Bibliothecaris, bij het voltooijen dier omslagtige taak, ook ditmaal de hulp en voorlichting genieten der geleerde mannen, die als leden der bibliotheek-commissie hem ter zijde staan. Intusschen is een nog uitvoeriger en gewigtiger arbeid, reeds voor vier jaren beraamd, in den loop van dit jaar zoo ver gevorderd, dat de voorbereidende werkzaamheden zijn afgeloopen, en aan de uitvoering de hand is geslagen. Ik bedoel de volledige uitgave van den Spiegel Historiael van Maerlant. Slechts wordt er gewacht op het voor die uitgave benoodigde materieel, om met het ter perse leggen van het nog in het geheel niet wereldkundig geworden gedeelte een aanvang te maken. Het uitvoerig verslag, in de maande- | |
[pagina 12]
| |
lijksche vergadering uitgebragt door den Hoogleeraar De Vries, zal u het doel, het belang en de eischen dier onderneming volledig leeren kennen. De herziening der wetten onzer maatschappij heeft U ten vorigen jare in deze algemeene vergadering geruimen tijd bezig gehouden. De uitkomst der beraadslagingen, gij weet het, was niet in alle opzigten bevredigend. Terwijl de een de poorten onzer maatschappij zoo veel mogelijk wil openzetten, is de ander van oordeel, dat men bij het kiezen van nieuwe leden zich behoort te bepalen bij hen, die op het gebied van taal-, geschied- en oudheidkunde zich loffelijk hebben onderscheiden. Ik wil niet ontveinzen, dat ik mij gaarne in de rij dezer laatstbedoelden rangschikke: en ik beaam ten volle, wat voor weinige jaren mijn vriend Janssen van deze plaats tot U zeide: ‘De waarborg voor den bloei onzer Maatschappij kan niet in het aantal, maar slechts in de uitstekendheid harer leden gelegen zijnGa naar voetnoot1.’ Om uwe nadere overwegingen op dit punt gemakkelijker te maken, heeft de maandelijksche vergadering gemeend een daartoe betrekkelijk wetsontwerp aan uwe beslissing te moeten onderwerpen. Inmiddels is de verandering in het hoofdstuk onzer wet, dat van het uitschrijven van prijsvragen gewaagt, reeds aanvankelijk toegepast, en het zal van uwe uitspraak afhangen, of de maatschappij ook thans weêr trachten zal langs dezen weg het doel waarnaar zij streeft te bereiken. Op eene vraag, vroeger door haar voorge- | |
[pagina 13]
| |
steld, mogt zij ditmaal een antwoord ontvangen, waarvan de hoofdzakelijke inhoud U uit de adviezen, door eenigen onzer medeleden uitgebragt, kenbaar zal worden. Mogten wij U telken jare het verblijdend berigt mededeelen, dat onze betrekkingen met buitenlandsche Maatschappijen waren vermeerderd, ditmaal kunnen wij er bijvoegen, dat dit op uitgebreider schaal geschied is dan ooit te voren. Het is van belang op te merken, hoe vooral sedert den val des Franschen overheerschers en na het herboren nationaal bewustzijn, bij alle volkeren van Germaanschen bloede, een nieuw wetenschappelijk leven is ontwaakt; hoe schier in elken staat, in elk gewest, in elke landstreek vereenigingen zijn ontstaan om de taal, de geschiedenis, de zeden en gewoonten, de gedenkteekenen des voorgeslachts na te sporen en op te helderen. Was die oprigting van zoo vele genootschappen, onderling wedijverend en onafgebroken strevend naar hetzelfde doel, niet de uitdrukking eener diep gevoelde behoefte? Wat de wetenschap van dat streven verwachten kan, heeft ons de ervaring geleerd: een blik op het Repertorium, reeds voor elf jaren door Walther uitgegeven, is voldoende om te toonen, wat zij daaraan reeds werkelijk verschuldigd is. Fier staat onze Maatschappij als eene der oudsten naast die talrijke jongere zusteren: zij bleef bij deze niet onopgemerkt, en werd dikwerf elders met achting genoemd. Door zich naauwer aan vele dier instellingen aan te sluiten, kan zij het nut, door haar te stichten, verhoogen en ons tevens in staat stellen, wat elders, ook voor ons, geschiedt, naauwkeuriger te lee- | |
[pagina 14]
| |
ren kennen. Door die overtuiging geleid, heeft zij hare betrekkingen naar alle zijden uitgebreid: talrijke geschenken, uit verwijderde oorden toegestroomd, waren reeds aanvankelijk het loon van haar welwillend pogen, en van het Peipusmeer tot de boorden der Garonne zijn hare werken voor den letterminnaar toegankelijk. Schriften, die welligt tot hiertoe op den Nederlandschen bodem geheel onbekend waren, vindt gij thans in onze boekerij voorhanden: wat daarin ook tot opheldering der geschiedenis van ons eigen vaderland te vinden is, zult gij bij onderzoek kunnen waarderen: eene kleine proeve zal reeds het verslag der historische Commissie U kenbaar maken. Nog sprak ik niet van onze gewone maandelijksche bijeenkomsten en de vergaderingen onzer beide wetenschappelijke Commissiën. De eersten, meestal door eene talrijke schaar onzer Leidsche leden bezocht, kenmerkten zich door belangrijke mededeelingen, en werden niet zelden verlevendigd door eene even vruchtbare als aangename wisseling van gedachten. In de laatstgenoemden bevlijtigden zich de leden, om over de stukken, die de Maatschappij in hunne handen gesteld had, naauwkeurige rapporten uit te brengen; bij het verslag harer werkzaamheden zult gij de uitvoerigste dier berigten gevoegd vinden. In beide Commissiën gaf het voorstel, door ons medelid Koenen in onze vorige jaarlijksche bijeenkomst gedaan, om de meerendeels zeldzame geschriften van Philips van Marnix te verzamelen, en daarvan eene volledige uitgave van wege onze Maatschappij te bezorgen, tot veelvuldige opmerkingen | |
[pagina 15]
| |
en naauwgezet onderzoek aanleiding. De slotsom harer overwegingen zal U heden worden medegedeeld, en de beslissing over dit aanhangige voorstel een belangrijk onderwerp uwer beraadslagingen uitmaken. Welaan dan, M.H., gaan wij over tot die werkzaamheid, waartoe gij U door uwe tegenwoordigheid binnen deze muren bereid verklaard hebt. Toonen wij heden, toonen wij in den maatschappelijken jaarkring die op dezen dag aanvangt, dat wij het ernstig meenen met de bevordering van wetenschap en letteren, met de handhaving van de eer en den luister des vaderlands. Veel zal er altoos te doen overblijven en het merkteeken van onvolkomenheid zal op elken arbeid der menschen kleven: maar door inspanning van vereende krachten kan menig goed en nuttig werk tot stand gebragt worden. Zoo blijve en bloeije onze Maatschappij tot in lengte van dagen, en de drukpers, wier geboortefeest gij eerlang hoopt te vieren, brenge de vruchten harer werkzaamheid tot op de verste nakomelingschap over!
Op voorstel van het oudste der aanwezige leden, den Heer A. de Vries, wordt, onder toejuiching der Vergadering, besloten den spreker uit te noodigen tot het afstaan dezer toespraak voor de Handelingen der Maatschappij, aan welk verzoek door hem wordt voldaan. |