Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1855
(1855)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
I.De Secretaris der Maatschappij doet vervolgens Verslag der Handelingen sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering. Het luidt als volgt:
Mijne Heeren!
Eene aloude en niet verwerpelijke gewoonte, door art. 35 der wet bestendigd, roept op dezen dag en te dezer ure uwen geheimschrijver tot spreken op; wat hij dus zeggen moet, mist, als natuurlijk is, allen glans van nieuwheid, uitgezonderd die de zaak zelf, en de afwisseling van wat ons te beurt viel of wij te weeg bragten, kan opleveren. En hiervan is nog het meerendeel in de gewone rapporten der wetenschappelijke Commissiën, die na dit verslag u zullen bezig houden, door de woordvoerders opgenomen en nedergelegd.
Wij hielden getrouwelijk onze maandelijksche vergaderingen, 9 in getal, van de Vergadering van Resumtie af tot op de voorbereidende van Mei l.l. Het Bestuur der Maatschappij onderging dit jaar de wijziging dat de Hoogleeraar van Assen, dien wij geruimen tijd daarin zagen zitting hebben, volgens de Wet aftrad, en uit een dubbeltal, aan Uw oordeel ten vorigen jare voorgedragen, de Hoogleeraar de Vries verkozen werd. Tot | |
[pagina 19]
| |
Voorzitter koos de October-Vergadering uit het nu vernieuwde vijftal Bestuurders, bij voortduring den waardigen Voorzitter des voorgaanden jaars. Aan hem hadden wij in die betrekking onder anderen, in December l.l. eene korte maar treffende toespraak te danken, na het overlijden van onzen oud-Voorzitter M. Siegenbeek. Onze maandelijksche Voorlezingen mogten wij geregeld houden; doch we wenschten in dezen wel, dat de buiten de stad woonachtige leden, die zooveel jaarlijks in druk doen uitgaan en gedurig de vaderlandsche persen werk verschaffen, ons meerdere vruchten hunner werkzaamheid mogten willen komen voordragen of overzenden. Dit is echter niet gezegd tot hen, wier hart zich in dezen niets te verwijten heeft; maar Voorzitter en Secretaris weten het best hoe uiterst bezwaarlijk het valt, telkens in dezen de hoop der maandelijksche Vergadering niet te leur te stellen. - In October kwam de Heer Rau ons, bij de jaarlijksche feestviering van Leidens ontzet, zijne lyrische dichtregelen over dit onderwerp voordragen. In November sprak de Heer van Assen zijne kritiek uit over het zoo hoog geprezene en zooveel besprokene lied de Blinde, van ons medelid van Beers. In December leverde de heer L. Ph. C. van den Bergh uit 's Gravenhage bij monde van het Bestuurslid de Vries, ons een opstel over onze oude voornamen, waarin menige opmerkelijke taalkundige wenk en afleiding voorkwam. In Januarij onderhield ons de Wel-Eerw. van Iterson over zekeren Hans Knebel en zijne martelaarsgeschiedenis te Antwerpen, uit de tijden der Hervorming (1572), in verband tot vroegere vermoedelijke | |
[pagina 20]
| |
familie-overleveringen, hem betreffende, nog heden ten dage bij bloedverwanten van hem bewaard. Daarop gaf de Voorzitter ons Geschied- en Oudheidkundige nasporingen uit de regtscostumen der Westersche Volken, omtrent de symbolische regtsuitdrukkeng van het leggen der sleutels op het graf of op de kist, door eene weduwe na doode hares echtgenoots. In Februarij hield de Heer van der Chijs ons bezig over Nederlandsche munten, derzelver namen, gedaante en kunsttoestand, gehalte, beeldtenis en opschriften, vervaardigers en grondstoffen. De spreekbeurt der maand Maart werd ingenomen door Dr. Hirschig, die ons eene vrije vertaling voordroeg van de eerste redevoering van den Griekschen redenaar Lysias; waarna een kort gedicht werd medegedeeld, gevloeid uit de pen van ons medelid Rau, en getiteld de Weezenboot voor Nijmegen in 1851. De Vergaderingen van de maanden April en Mei waren aan allerlei rapporten en beraadslagingen gewijd. Het 2e stuk der Prijsverhandeling van Dr. Römer (Handd. 1854, bl. 17) is sints de laatste jaarlijksche Vergadering rondgezonden. - Nieuwe prijsvragen zijn er niet beantwoord. Dus behoefde de Secretaris voor den druk niet te zorgen; maar des te meer voor die der Handelingen en Levensberigten, die u mede in tijds gezonden zijn. Het opsporen en verkrijgen dier levensberigten houdt uw Bestuur in den loop des jaars gedurig meer bezig dan gij M. HH. wel denken zoudt. Des te aangenamer is het ons dus, wanneer voor onze Werken de stof ons door de goedheid der leden van tijd tot tijd wordt aangebragt. En hiervan kunnen wij dit | |
[pagina 21]
| |
jaar getuigen. Niet alleen dat de overschrijving van het HS. van Maerlants Spieghel Historiael (Handd. 1854, bl. 18) ten einde spoedt en, naar wij hopen, dezen zomer voltooid zal zijn; maar wij erlangden en lieten in de laatste maanden door de beide Commissiën gadeslaan de bouwstoffen voor een VIIe Dl. 2e St. en een IXe Deel. Als daar waren: 1o. eene ten vorige jare (Handd. 1854, blz. 17 en 31) reeds goedgekeurde, doch nu vermeerderde Verhandeling van Dr. A. de Jager over een gedicht van van Berkhey. 2o. eene Verhandeling van Jkhr. F.A. Ridder van Rappard over zijne vriendenrollen, meest van Nederlanders der 16e en 17e eeuw (Handd. 1852, bl. 20 en 39). 3o. het woordenboek dat de Heer Oudemans op G.A. Bredero's werken vervaardigde (Handd. 1853, bl. 20, 21 en 36, 37). 4o. Oude nederduitsche Spreuken der 16e eeuw, gevonden door het Zutphensch lid Tadama, toegelicht door zijn stadgenoot Brill. 5o. Een onuitgegeven accijnsbrief van Graaf Florens V, in den jare 1274 gegeven aan eene zijner getrouwe steden, Haarlem; waarschijnlijk het oudste stuk van dien aard in Nederland, opgespoord en ons geschonken door het medelid de Bruyn Kops te 's Gravenhage, en thans ter toelichting aan eene bijzondere Commissie toevertrouwd. We hopen dus, eer het burgerlijk jaar geeindigd is, hiervan de slotsom U gedrukt te kunnen aanbieden. Er werden dit jaar ook verschillende voorstellen van huishoudelijken aard ter tafel gebragt. In December dat van 't Haagsche medelid S.J. van den Bergh (zie Handd. 1854, bl. 49 en 50) om de namen der voorstellers van Candidaten op de jaarlijksche Candidaten-lijst | |
[pagina 22]
| |
er bij te voegen. In stemming gebragt, mogt zulks de meerderheid niet verwerven. Een en ander nieuw voorstel, ons in Maart jl. over onderscheidene punten gedaan door eenige leden in 's Gravenhage, wordt straks, gewijzigd, aan uw oordeel onderworpen. Over eenige kleine wets-veranderingen des Bestuurs zullen we daarbij ook van uw welwikkend oordeel de beslissing inroepen. Een voorstel van Dr. Janssen ter Vergadering van November, om bij de verkiezing van stedelijke leden, zoowel als van die buiten onze stad woonachtig, schriftelijke en met redenen omkleedde voorstellen in te dienen, werd voorloopig met 3/5 der stemmen aangenomen. Het vermelden van Dr. Janssen's voorstel noopt ons tot de mededeeling dat wij dezen winter van de vergunning tot het kiezen van stedelijke leden spaarzaam gebruik hebben gemaakt, namelijk slechts door het opnemen in onzen kring van de HH. Predd. A. van Witzenburg en J.H. Maronier; van Mr. Kneppelhout van Sterkenburg en van den Kolonel Singendonck, in het bezit van welken ervarenen krijgskundige wij ons echter slechts korten tijd in onze maandelijksche Vergaderingen mogten verheugen, als die onze stad reeds met der woon verlaten heeft, tot andere werkzaamheden elders door zijn' Vorst geroepen. Het aantal der overleden leden was dusverre 10 (de Voorzitter gewaagde er van). (Ook daaronder waren juist 4 stedelijke leden, Kluit, Berkhout, Siegenbeek en Niermeijer)Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 23]
| |
Wij vertrouwen dat uwe keuze straks deze opene plaatsen waardiglijk vervullen zal. Ook bewijzen van belangstelling buiten onze Vergaderingen mogten wij dit jaar ontvangen. Behalve geschenken van tien boekwerken door de Regerings-Commissie voor de internationale ruiling, erlangden wij een zegel van Doetinchem en het wapen van den Prins Maximiliaan van Neuwied; voorts een bronzen Gedenkpenning op de kerkelijke omstandigheden van April 1853 geslagen. - Een beleefde noodiging van wege de Rederijkerskamer Vondel kwam, even als een vorig jaar, tot ons, om eene harer voorstellingen van een nederduitsch Treurspel bij te wonen. - Het gewone jaarlijksch aanzoek van 't Stedelijk Bestuur naar den toestand der Maatschappij werd tot ons gebragt, en even als vroeger door het Bestuur beantwoord. - Eindelijk droeg de groote taalgeleerde Dr. H. Hoffmann von Fallersleben het elfde deel zijner Horae Belgicae, ten vorige jare verschenen, aan onze Maatschappij op, eene hulde waartoe hij zelf, in Mei 1854 onze maandelijksche Vergaderingen, nog eens als vroeger meermalen, bijwonende (zie Handd. 1854, bl. 19), de vergunning verzocht en gereedelijk erlangd had.
Leiden, Junij 1855. J.T. Bodel Nijenhuis, Secretaris. |
|