Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1854
(1854)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijVerslag der Handelingen sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering.Het luidt als volgt:
Mijne Heeren!
Alweder komen wij elkander begroeten, wijl er op nieuw een jaar vervlogen is, en wij aan het einde van dat tijdsverloop, terwijl anderen of weggerukt werden of heden door gewigtige bezigheden elders geroepen zijn, nog in welstand elkander alhier de hand mogen drukken. Maar bijaldien wij dan nog hier tegenwoordig zijn met de zielskracht die de behoudene of herkregene gezondheid ons verleent, hoe hebben wij, ook als Leden dezer Vereeniging, het vervlogen jaar gebruikt? Gij vraagt het teregt van ons; en uw Secretaris, amptshalve geroepen hier een verslag van het verhandelde te leveren, spoedt zich hieraan te voldoen.
Er zijn sints de maand Mei des vorigen jaars tot den aanvang der jongste Meimaand tien maandelijksche, en een gelijk aantal Bestuurs-Vergaderingen gehouden. Uit | |
[pagina 15]
| |
het Bestuur, dat door U in den vorigen zomer met den Heer de Wal verrijkt was, is in de October-Vergadering deze Bestuurder door de meerderheid tot Voorzitter gekozen. Dezen zomer treedt uit den kring des Bestuurs de Heer van Assen af. Het dubbeltal daarvoor is in uwe handen. Hetzelfde is dit jaar het geval met uwen Secretaris en uwen Penningmeester. Er zijn van de leden der maatschappij dertien overleden. Gij zult ze uit het gros van ruim 80 Candidaten, dat voor U ligt, moeten aanvullen. Onder de gestorvene waren drie leden uit Leiden, de oud Hoogleeraar Reinwardt, de Predikanten Doyer en Matthes. Van de vergunning om stedelijke leden te kiezen, hebben wij ter vervulling dezer opene plaatsen, eenigzins ruim gebruik gemaakt en daartoe, bij groote meerderheid van stemmen benoemd den Hoogleeraar Cobet, den Pred. de Blaauw, den Philos. Dr. Beima, de Litter. Doctores Sicherer, J. Hoffmann, A. Hirschig, den Onderwijzer in de fransche taal Groen. In den boezem onzer Commissiën zelve is ook verandering voorgevallen. Over de jaarlijksche aftreding in die beide Commissiën spreken straks hare respective Secretarissen. - De Commissie voor de uitgave van de Werken der Maatschappij, uit het Bestuur benoemd, onvoltallig geworden door het uittreden van Dr. Janssen uit het Bestuur, is aangevuld door Prof. de Wal.
Tot de bewijzen van belangstelling, welke onze inrigting van buiten erlangde, brengen wij de jaarlijksche aanvrage van wege Burgemeester en Wethouders naar den | |
[pagina 16]
| |
toestand onzes Genootschaps. Zij geschiedde in de maand Januarij. Wij hebben aan haar geredelijk, en nog iets uitvoeriger dan in het vorig jaar beantwoord. - In de maand Maart kwam tot ons eene noodiging van de alhier gevestigde rederijkers kamer Vondel, onder de zinspreuk: 't Vermakelijke en 't nut wordt hier van pas gemengd, om eene te houden openbare Vergadering harer Leden door eene Commissie uit ons Bestuur te willen doen bijwonen. Zulks had plaats den 30sten dier maand en de benoemde Bestuurders Rammelman Elsevier en uw dienaar, die thans het woord voert, waren met veel voldoening aldaar tegenwoordig. - Zie hier een ander bewijs van belangstelling. Ons medelid Sloet uit Zwolle, Voorzitter der Overijsselsche Vereeniging voor Provinciale Welvaart bood ons een twaalftal steenen ballen, ook wel bussesteen genaamd, aan, waarvan men oudtijds zich tot het bestormen der muren of het werpen uit slingertuigen bediende; ze werden teruggevonden in eene der kelders van het Raadhuis te Zwolle en hadden waarschijnlijk gediend tot bestorming van de oude stins Voerst bij die stad, in d.j. 1362. Sommige hebben een middellijn van een voet rijnlands. De aard der steenen is door onzen medebestuurder J. van der Hoeven onderzocht en men zal er straks in een ander rapport nog even op terugkomen. - De hulde van uit- en inlandsche boekgeschenken zullen uit het rapport van den Bibliothecaris openbaar worden. Nog werden ons eenige MSS. stukken toegezonden door vreemden en door leden. Dit is ons aangenaam en | |
[pagina 17]
| |
wordt derhalve jaarlijks in den beschrijvingsbrief door ons aangevraagd. - Twee vreemden, de HH. Hellingwerff te Alkmaar en Lanssens in Westvlaanderen: en twee leden, de HH. Sifflé en de Jager, gaven hieraan gehoor, en hunne geschriften werden, volgens de wet, aan onze twee permanente Commissiën toevertrouwd. Hiervan was de uitslag deze, dat de stukken van de HH. Sifflé en Lanssens om verschillende redenen voor onze Werken minder geschikt gerekend werden; dat uit het stuk van den Heer Hellingwerff over de Abdij van Egmond een deel, bij wijze van uittreksel, als bijlage bij de bekroonde prijsverhandeling van Ds. Römer over de Kloosters in Holland en Zeeland zoude toegevoegd worden, en de Verhandeling van den Heer de Jager over een gedicht van le Francq van Berkhey in onze Werken zoude worden opgenomen. Deze laatste vermelding brengt mij als van zelve tot onze Werken en onze Handelingen. Het eerste gedeelte der bekroonde prijsverhandeling van Ds. Römer was voor eenige maanden afgedrukt en is U ter hand gekomen, welligt - al half uitgelezen. Het tweede gedeelte, wel korter van omvang, maar de eigenlijke slotsommen zijner nasporingen bevattende, wordt gedrukt. Het behandelt den invloed der kloosters op den burgerlijken, zedelijken en godsdienstigen toestand des lands en zal in den loop dezes burgerlijken jaars tot U komen. - De jaarlijksche Handelingen des vorigen jaars waren uitvoeriger dan in eenig der vroegere jaren; het groot aantal overledene leden (19) was er de oorzaak van, maar deed ze dan ook in belang stijgen. Dit jaar heb- | |
[pagina 18]
| |
ben we, ten dezen opzigte, in gunstiger omstandigheid verkeerd. Slechts dertien zeiden we U straks verloren te hebbenGa naar voetnoot1. De Voorzitter heeft hen bereids zoo roerend herdacht. Vraagt gij, bij gelegenheid onzer Werken, hoe het met de taak der voort te zetten uitgave van Maerlant's Spiegel Historiael staat, waarvan de Handd. des vorigen jaars (bl. 8 en 9) gewaagden: het voorlopig werk daarvan, de kopiëring van het HS. zoover zulks onuitgegeven was, is aangevangen en een aanmerkelijk eind voortgezet. Een en ander verdienstelijk leerling dezer Hoogeschool, de laatste waarvan dit jaar onder opzigt van Prof. M. de Vries werkzaam is, stonden ons in dezen ten dienste. Doch het is een arbeid van ettelijke duizend regels en de zaak moet met de grootste naauwkeurigheid behandeld worden. Onze Voorlezingen in de Maand-Vergaderingen hebben het hare bijgedragen om die te veraangenamen, ja gaven soms aanleiding tot gesprekken over den inhoud der behandelde onderwerpen. In November sprak de Bestuurder Elsevier over de vroegere en latere bewaarplaats en den hoofdzakelijken inhoud van het Stedelijk Archief te Leiden. In Januarij gaf de Voorzitter de Wal eenige opmerkingen over Nederlandsche regtsspreuken, uit het plaatselijk gewoonteregt toegelicht, waarna de Bestuurder-Penningmeester ons een dichtstukje voordroeg: over den voortgang des tijds. In Maart deelde | |
[pagina 19]
| |
uw dienstv. Dienaar, de Secretaris verspreide bijzonderheden mede over Nicolaas Witsen, den Burgemeester van Amsterdam, den gemeenzamen vriend van twee magtige Vorsten; terwijl de Bibliothecaris dienzelfden avond een verslag gaf over een HS. der Maatschappij, het Passionael, het wynterstuc. Van onze buitenleden deed de Heer de Jager in Maart ons een stuk voorlezen over le Francq van Berkhey's Lijkgedachtenis van Prins Willem V, aan het licht gebragt door de zorg van Mr. Willem Bilderdijk; in Februarij kwam de Heer H.J. Koenen van Amsterdam ons, even als ten vorigen jare, een opstel voordragen, zijnde een geschieden letterkundig overzigt van de vrijverklaring der Slaven in de Engelsche West-Ind. Koloniën, als zijnde, 1o. bevorderd door Christelijke menschenliefde, 2o. krachtig aanbevolen door de Christelijke Letterkunde, 3o. opgenomen in de Engelsche handelspolitiek (het tweede deel waarvan door de dichterlijke navolging van Engelsche poëzij uitmuntte). Nog in de laatste maandvergadering, die van Mei, welke anders gewoonlijk geheel door voorbereidende werkzaamheden voor deze algemeene ingenomen wordt, sprak Dr. Hoffmann van Fallersleben, die juist Nederland voor de derde reis bezocht (vroeger in 1821 en 1836): hij onthaalde ons op ettelijke fraaije oud-Nederlandsche Volksliederen, getrokken uit eene verzameling in de eerste helft der 16e eeuw te Zutphen gevormd en door hem gevonden in de Boekerij van den Groot-Hertog van Saksen-Weimar. Hij voegde er eenige opmerkingen bij over de kernachtige gevoelens en zinspreuken daarin vervat. | |
[pagina 20]
| |
Sedert heeft hij België bezocht en zal gewisselijk wat hij op dezen uitstap voor de oud-Nederlandsche Letterkunde vinden mogt, zoo min als het vroeger opgespoorde, aan het publiek dat zulke liederen meer en meer waardeert, willen onthouden. En zie hier waartoe mijne mededeelingen zich op heden moeten bepalen.
Leiden, Junij 1854. J.T. Bodel Nijenhuis, Secretaris. |
|