Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1852
(1852)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijVerslag van den staat der Bibliotheek en der Zegelverzameling, 1851-1852.In de drie jaren die ik thans de eer gehad heb met het bestuur onzer boekerij belast te zijn, was het mij eene aangename gewaarwording daarin steeds vooruitgang te bespeuren en der vergadering telkens gunstige berigten daarover te kunnen mededeelen; vooruitgang namelijk in het gebruik dat daarvan gemaakt wordt, | |
[pagina 25]
| |
in de belangstelling betoond door het schenken van boekwerken en blaadjes, en vooruitgang in den staat der kas. Ook ditmaal, M. HH., mag ik U omtrent een en ander goede berigten mededeelen: en is ook het verschil tusschen dit en het vorige maatschappelijk jaar niet zoo in het oog vallend als op de vorige jaarsvergadering, dit komt alleen daarvan daan dewijl toen de belangstelling bijzonder groot geweest was; thans mag ik evenwel aankondigen dat zij nog ruim zoo sterk geweest is, en wij hopen dat naar mate de doelmatige inrigting der leeskamer en de gemakkelijke wijze om boekwerken aan huis te krijgen, meer zal bekend worden, ook naar die mate de bezoekers en boekenleeners zullen toenemen. Niets zal zeker uwen toekomstigen bibliothecaris aangenamer zijn dan met dergelijke bezoeken en aanvragen overstelpt te worden, want dan zal de boekerij aan hare bestemming beantwoorden en de wetenschap er de vruchten van plukken. Het uiterlijke der boekerij, M. HH., is hetzelfde gebleven, maar het innerlijke is weder merkelijk aangevuld en heeft tot veler behoeften gediend. In het vorige jaar waren er 131 aanvragen om boekwerken ontvangen, thans bedraagt dit 147; en, daar in het vorige jaar de bibliotheek met 360 nommers vermeerderd is, heeft zij dit jaar 355 boekwerken aangewonnen, die echter voor een deel uit artikels van tijdschriften en soortgelijke losse blaadjes bestaan. Die verrijking danken wij voor een goed deel aan de milddadigheid der leden en andere bevorderaars der | |
[pagina 26]
| |
wetenschappen, alsmede aan andere genootschappen binnen- en buitens lands; het overige werd door aankoop verkregen. Ter vermijding van wijdloopigheid zal ik slechts op eenigen dier aangekochte werken de aandacht vestigen; men zal hoop ik erkennen, dat zij hier eene plaats verdienden, zoo als voor het vak van taal- en letterkunde: J. en W. Grimm, deutsches Wörterbuch; Hoefer, Denkmäler niederd. Sprache u. Literatur, 2 d.; Roth, Beitr. zur deutschen Sprache, Geschicht- u. Ortsforschung; Thorpe, Analecta Anglo-Saxonica; een Wendisch N. Testament; Kleinschmidt, Grammatik der Grönl. Sprache; Liljegren, die Nordische Runen, 2 d. 4o.; Bopp, Kritische Grammatik der Sanskrita Sprache, 2e ausg.; Li roman de Baudouin de Sebourc du 14e siecle, 2 vol. en nog een paar oud Fransche dichtwerken. - Voor het vak van geschied- en oudheidkunde: Reiffenberg, Corresp. de Marguerite de Parme; Steiner, Cod. Inscr. Roman. Rheni, ed. alt., 3 d.; de Chronyk van den Clerc der lage landen door van Mieris, de Handvesten van Leiden en Vlaardingen, de stedebeschrijvingen van Delft, Gouda, Hulst, de Graaf, de beschrijvingen van Limburg door Poell, van Zaanland door Loosjes, van Westfriesland door Eikelenberg, van de Noordzeekusten door Arendt, de Kronijk van Schotanus, de Utrechtsche Jaarboeken van Burman en meer anderen. Hierbij komen nog de vervolgen van een aantal vroeger aangekochte boeken en tijdschriften, als o.a. van de Vereeniging voor Oud-Nederl. Letterk., van Jonckbloet, Gesch. der MNL. dichtkunst en anderen. | |
[pagina 27]
| |
Wij gaan tot de geschenken over. Buitenlands waren het zoowel enkele geleerden als genootschappen, die hunne belangstelling in onze Maatschappij door geschenken bewezen: in België de Académie archéologique, die ons vier stukken harer Annales toezond, en de Maatschappij van Nederd. Tael en Letteroef. te Deinze het Programma voor haren Wedstrijd. Voorts de Heer Serrure het laatst verschenen deel van den Messager des sciences histor., de Heer Chalon eenige numismatische Werken, de Heer Joly zijne Antiq. Celto-Romaines etc., de Heer Mertens het vervolg zijner Geschied. van Antwerpen, Prof. David zijn Manuel de l'hist. de la Belgique, zijne uitgave van Bilderdijks Ziekte der Geleerden en zijn tijdschrift de Middelaer, de Heer Pr. van Duyse twee gedichten, de Heer de Stassart de nieuwe uitgave zijner Fables, de Heer Diegerick zijne Analectes Yprois en eene Episode de l'hist. d'Ypres, de Heer Kesteloot een stukje over de heerlijkheid Rodenrijs, de Heer Snellaert een Rapport pour la publicat. des monum. de la littér. flam., terwijl nog een werk van hem verwacht wordt; de Heer Gangler uit Luxemburg, zijn Lexicon der Luxemb. Umgangsprache, de Heer van der Meersch zijn Invent. des cartes et plans conservés aux arch. de la Flandre Orient. Uit Duitschland ontvingen wij de Verhandd. van het Verein von Oberpfalz u. Regensburg van dat genootschap ten vervolge, het laatst uitgekomen stuk van het Vaterl. Archiv des Vereins für Niedersachsen en van de Nordalbingische Studien, en de Heer Mooijer te Minden, dien wij reeds in vroeger jaren als donator opteekenden, vereerde ons | |
[pagina 28]
| |
ook ditmaal met de toezending van eenige door hem uitgegevene historische werken. Maar zelfs uit Amerika werd onze bibliotheek dit jaar verrijkt; de Heer J. de Fremery, vroeger te New-York, nu te San-Francisco, zond ons een werk van C.F. Hoffmann, The pioneers of New-York, en de Heer J.W. Moulton te New-York het tweede stuk zijner History of the state of New-York en een stukje, getiteld: New-York, 180 years ago. Wij willen hopen dat in het vervolg, bij meerdere kennismaking met onze letterkunde, waarop thans hoop bestaat, ook andere Amerikaansche geleerden dat voorbeeld zullen volgen. Van onzen kant werd, even als vroeger, met goedvinden des Bestuurs, aan verscheidene buitenlandsche genootschappen, hetzij onze catalogus, hetzij het laatste deel onzer werken aangeboden; de wetenschap toch en hare vruchten moeten een gemeen goed van allen worden, en hoemeer de wetenschappelijke gemeenschap tusschen verwijderde natiën toeneemt, zal ook de wetenschap meer licht en luister verspreiden. De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde zal nimmer in gebreke blijven naar dat doel te streven. Wij keeren thans naar Nederland terug, M. HH., om u medetedeelen, welke blijken van belangstelling ons op eigen bodem te beurt vielen. De Regering gaf het voorbeeld; het Ministerie van Binnenl. Zaken zond ons, gelijk vroeger, het laatste deel der Publications de la Société du Luxembourg; Curatoren der Nederl. Akademien en Athenaeën het in dit jaar verschenen deel der Annales Academici; de tweede klasse van het Kon. | |
[pagina 29]
| |
Nederl. Instituut de aanteekeningen op het 4e deel van Maerlant's Spieghel Hist. van Dr. J.H. Halbertsma, door dat ligchaam uitgegeven; de Holl. Maatsch. van fraaije K. en W. haar Programma; het Zeeuwsche Genootschap het zijne; het Utrechtsche het verslag van het verhandelde op de alg. vergadering van 1851; het Friesche, het vervolg van zijn tijdschrift de vrije Fries; het Letterk. congres te Amsterdam zijn Programma, en het Historisch Gezelschap te Utrecht, van welks werken wij slechts een paar stukken bezaten, ruilde die in voor een bijna compleet exemplaar. Van particulieren ontvingen wij mildere bijdragen. Buiten onzen letterkring schonken ons gedrukte boeken of blaadjes de HH. Herman (2), de Bordes (1), Deketh (1), G. Francken (1), Hooft Graafland (1), J. Honig Jz. (1), P. Nyhoff (1), Palier (2), Baerdt van Sminia (1), de Stoppelaer (2), Troosting (pseudoniem), van Vloten (7) en Wap (2). Onze leden vereerden ons hunne eigene werken of gaven uit hunne boekerijen het een of ander ten geschenke. De schenkers van eigene schriften waren in alphabetische orde de volgenden: de HH. van der Aa (5), Beeldsnijder (4), Beijerinck (2), Bergman (5), L.Ph.C. v.d. Bergh (2), S.J. v.d. Bergh (2), Bodel Nyenhuis (2), Borsius (1), Bosscha (1) (een prachtexemplaar zijner levensbeschrijving van Koning Willem II), Brill (1), S.A. Buddingh (1), Campbell (2), van der Chijs (2), Clavareau (2), Eekhoff (2), Eyck (2), Elsevier (1), Geel (1), M.C. van Hall (1), K.J.R. van Harderwijk (2) (waaronder een door | |
[pagina 30]
| |
hem voor onze boekerij vervaardigd MS. naamregister op de Geschiedenis van het Nederl. Zeewezen); Hofstede de Groot (1), Holtius (1), Huyser (1), A. de Jager (3), Dr. Janssen (3), H.Q. Janssen (2), le Jeune (1), Benink Janssonius (4), Karsten (2), Koenen (1), Kist (1), Kuyper (2), La Lau (3), Leemans (1), van Leeuwen (1), Lesturgeon (1), Maas (1), de Meester (1), Nyhoff (4), Noordziek (2), Pareau (1), de Raadt (1), Roorda van Eysinga (1), Rutgers (1), Rijk (1), van Schaick (3), Scheltema (2), Schinkel (1), L.A.J.W. Sloet van Oldhuis (1), K. Sybrandi (1), Spandaw (1), Alberdingk Thym (5), H.W. en J.W. Tydeman (1), A. de Vries (1), J. de Vries (1), J. de Vries Jz. (2), M. de Vries (2), de Wal (2), de Wind (1) en te Winkel (1). Eindelijk waren er ook een aantal onzer leden die de blbliotheek met werken door anderen geschreven verrijkten, waaronder zich zelfs eenige Handschriften van lateren tijd bevinden. Dezen waren de HH. van der Aa die ons 6 stukken schonk, L.Ph.C. v.d. Bergh (5), Bergman (5), Bodel Nyenhuis (20), Campbell (1), Rammelman Elsevier (16), Huyser (1), Leemans (25), van Orden (1), L.A.J.W. Sloet van Oldhuis (1), H.W. Tydeman (10), Timmers Verhoeven (1), de Wal (11) en Ziepprecht (1). Ziedaar, M. HH., U kortelijk de aanwinst geschetst, in dit afgeloopen jaar verkregen; bij de beperktheid onzer fondsen is zij zeker niet onaanzienlijk te noemen en op vele punten zijn niet alleen de bestaande leemten aangevuld, maar ook zijn eenige schriften aangeschaft over onderwerpen, waarover wij nog niets bezaten en die | |
[pagina 31]
| |
toch niet mogten gemist worden; ik wil alleen aan het Sanskrit voor de vergelijkende taalkunde herinneren.
Nu, M. HH., nog iets over onze zegelverzameling. Van deze wordt voortdurend minder gebruik gemaakt, dan wenschelijk zijn zou; ook hare vermeerdering gaat slechts tragelijk voort en de hoop, dien wij het vorige jaar desaangaande uitten, is tot ons leedwezen niet vervuld geworden. Wij hebben evenwel eenige geschenken te vermelden: de Heer H.Q. Janssen te Lievevrouwenpolder, zond ons een afdruk in was van het zegel der stad Oostburg in Zeeland van de 16e eeuw; een dergelijke van die stad op papier, misschien uit de 17e eeuw, ontvingen wij van Dr. Callenfels aldaar. Dezelfde Heer Janssen deelde ons tevens een afdruk mede van een particulier zegel onlangs te Biervliet gevonden, en eindelijk schonk ons de Heer de Zwaan, Commies Chartermeester te 's Hage, het schoonste van allen, een in compositie afgedrukt groot zegel van Graaf Willem II, Roomsch Koning, met contrazegel, waarvan de oorspronkelijke koperen stempel op het rijksarchief berust. Nog ontvingen wij voor eenige dagen van ons lid Boonzaijer te Gorinchem eene verzameling zegel-afdrukken en cachetten met nieuwe wapens.
Wij vleijen ons, M. HH., dat het medegedeelde U van den voortdurend gunstigen staat eener inrigting zal overtuigd hebben, wier bestaan der Maatschappij lot nut en eere verstrekt, en dat ge met mij gaarne den geeerden schenkers uwe dankbetuiging zult willen toe- | |
[pagina 32]
| |
brengen en mij vergunnen zult de belangen der boekerij in Uwer aller gunstig aandenken te bevelen.
Leiden, 30 April 1852. L. Ph. C. van den Bergh, Bibliothecaris. | |
Naschrift.En nu, M. HH., ten slotte nog een enkel woord over mij zelven. Drie jaren heb ik thans de eer gehad door U met het bestuur over de boekerij belast te zijn. Op zichzelve reeds eene aangename en belangrijke betrekking, maar die nog veel aangenamer werd door de veelvuldige blijken van welwillendheid en vriendschap, die ik gedurende dien tijd van het Bestuur, van de waardige Raden der Bibliotheek en van zoovelen onzer medeleden mogt ontvangen. Die tijd was voor mij rijk in aangename herinneringen die steeds levendig bij mij zullen blijven en ik breng u daarvoor in volle mate mijnen dank toe. Weldra echter zal deze betrekking voor mij eindigen; tot andere bezigheden geroepen moet ik Leiden eerlang verlaten, en aan eenen door U gekozen opvolger het bestuur der boekerij overgeven. Hoe belangrijk ook de werkzaamheden zijn die mij wachten, niet zonder diep leedwezen scheid ik uit dezen letter- en vriendenkring, maar onze betrekkingen, mag ik vertrouwen, zullen daarom niet verbroken worden en neemt mijne opregte verzekering aan dat mijn hart steeds zal kloppen voor Leiden en de Maatschappij van Nederl. Letterkunde in haar midden.
Leiden, 17 Junij 1852. |
|