Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1852
(1852)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijDe Secretaris der Maatschappij leest vervolgens zijn Verslag der Handelingen sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering. Het luidt als volgt: | |
[pagina 17]
| |
I.Mijne Heeren!
Het is volgens het besluit der laatste Bestuurs-Vergadering dat ik U de hoofdzaak ga mededeelen van wat onze Vergaderingen in dit jaar belangrijks opgeleverd hebben. Dit zal, gelijk gewoonlijk, weder deels de personen, deels de zaken betreffen. Niet weinig van wat uw Secretaris weleer vermeldde, vindt thans zijne plaats in de verslagen van onze beide Commissiën, die door hare ijverige geheimschrijvers zoo straks tot u spreken zullen. Zie hier wat er overigens, uwer aandacht waardig, door mij geboekt is. Onze Maandelijksche Vergaderingen zijn geregeld gehouden. Tien waren er, behalve de Vergadering van resumtie des vorigen jaars. Bestuurs-Vergaderingen zijn er 14 gehouden. In de maand October jl. traden drie Bestuurders af, de HH. Doyer, Scholten en de Wal, vervangen (volgens uwe benoeming) door de HH. van Assen, Kist en Rammelman Elsevier. Uit deze en de aanblijvende Bestuurders van der Chijs, Janssen en Rutgers, werd in de October-Vergadering Dr. Janssen tot Voorzitter gekozen, die, afwezig zijnde, in de volgende maand met eene toespraak zijne betrekking aanvaardde. In uwe Algemeene Vergadering hadt gij onzen waardigen en eerwaardigen Oud- | |
[pagina 18]
| |
Voorzitter M. Siegenbeek het eere-lidmaatschap aangeboden: eene eere, door onze Maatschappij dusverre slechts aan Vorstelijke hoofden bewezen. Het was ons aangenaam te vernemen, dat dit bewijs onzer hulde hem welgevallig was; 's mans welmeenend antwoord in onze October-Vergadering ingebragt, strekte er ons ten waarborg van. - Onze, ter Algemeene Vergadering benoemde, binnen- en buitenlandsche leden hebben alle het lidmaatschap aangenomen. Slechts één vroeger benoemd lid, de Lector W. Hecker te Groningen, heeft in den loop des jaars bedankt. Door den dood hebben wij dertien leden verloren, waaronder drie buitenlandsche. Eerst vermelden wij u de laatstgenoemden. In dit maatschappelijk jaar is ons pas ter oore gekomen dat reeds eenige maanden voor de laatst gehoudene Algem. Vergad., in de nabijheid van Brussel overleden was, Baron L. van Gobbelschroy, Oud-Minister van Binnenl. Zaken vóór onze scheiding van BelgieGa naar voetnoot1); in Aug. l.l. bezweek te Hongkong de beroemde Carl Gützlaff; en den 29 Junij, te Cleve, in hoogen ouderdom, de Hollandsch-Duitsche dichter von Mauvillon. Binnenslands ontvielen ons de regtsgeleerde HH. en Mrs. Provó Kluit, Dedel en van Massow; de krijgskundige van Rijneveld, die pen en degen tevens voerde; voorts de Oud-litterator Mahne; eindelijk een vijftal welsprekende Godgeleerden, van Senden, Voet van Campen, Fabius, A.L. v.d. | |
[pagina 19]
| |
Boon Mesch en Veltman. Wij zullen zoo straks de plaatsen der overledenen door nieuwe benoemingen trachten aan te vullen. Wij hebben, gebruik makende van uwe ons bij voortduring dusver verleende vergunning uit de inwoners onzer stad twee Leidsche leden benoemd, den Heer Burgemeester Graaf van Limburg Stirum en den Heer Ingenieur bij den Waterstaat, J.A. Beijerinck. Onze werkzaamheden waren van verschillenden aart. Zes der maandelijksche Vergaderingen zijn door voorlezingen gekenmerkt geweest. In de bijeenkomst van November onderhield ons de Voorzitter Dr. Janssen over kostbare oudheden, vermoedelijk uit de vijfde eeuw, onlangs te Velp gevonden; een opstel dat sints in Nyhoff's Bijdragen plaats erlangd heeft. In December las Dr. Bergman een uitvoerig verslag voor van Dr. Schotel's Abdy van Rijnsburg. In Januarij heeft onze Penningmeester La Lau het gemis aan een' ander' spreker vergoed door ons eene vertaling mede te deelen van het voornaamste uit de welsprekende redevoering van C. Barlaeus, weleer door dezen te Amsterdam ter aanvaarding zijns Hoogleeraarambts gehouden, over het onderling verband van letteren en wijsbegeerte met den handel; een onderwerp dat nog wel in onze dagen, in koopsteden althans, mogt aangedrongen worden. Voor de stad onzer inwoning was vooral merkwaardig wat in Februarij door den Heer Mr. L. Ph. C. van den Bergh werd medegedeeld, opmerkingen over den oorsprong en oudsten toestand van Leiden in de Romeinsche en de vroegste grafelijke tijden. In Maart | |
[pagina 20]
| |
nam de mede-bestuurder van Assen de gelegenheid waar om, bij het verschijnen van het leven van Koning Willem II door ons medelid Bosscha, zijne opmerkingen over een gedeelte van dit werk en over eenige jaren van 's Vorsten leven uit één te zetten. In April eindelijk onderhield ons de Heer de Wal over een punt uit onze vroegere Vaderlandsche regtsgeschiedenis, de voorregten die weleer, bij ons, aan eerstgeboorte en kunne waren toegekend, wat de erfopvolging in allodiale goederen betreft. Er is op eene der loopende prijsvragen, die welke een geschiedkundig overzigt verlangt van de kloosters en abdijen in de Graafschappen Holland en Zeeland, één antwoord ingekomen, waaromtrent in dit Verslag verder geene bijzonderheden passen. De adviezen en het praeadvies des Bestuurs zullen zoo straks aan ulieder oordeel onderworpen worden (Beschrijvingsbrief No. VII). Alleen dit, dat een der vroeger benoemde beoordeelaars, Prof. Royaards, zich om voldoende redenen verontschuldigd hebbende, zijne plaats door Dr. G.D.J. Schotel vervangen is. - Wat onze Werken betreft, de bouwstof, die òf afgedrukt òf ter perse was, is in de laatste maanden op tweeërlei wijs vermeerderd. De Bibliothecaris van den Bergh heeft eenige proeven van onuitgegevene oud-Nederlandsche proza en poëzij, meest in onze boekerij, althans te Leiden, gevonden toegelicht: de druk hiervan is voltooid. Van ons medelid F.A. Ridder van Rappard kwam ons toe, een opstel over Nederlandsche vriendenrollen of Alba amicorum, waarvan zeer velen in zijn bezit zijn. Met veel dankzegging | |
[pagina 21]
| |
werd zijn opstel aangenomen; wij wachten slechts de voltooijing daarvan (de beschrijving zijner Albums sints d.j. 1600) om tot den druk over te gaan, en wenschen den geëerden schrijver spoedig den daartoe noodigen rusttijd toe. Hiernaar echter zal de uitgave van het VIIe D. le Stuk der Werken niet wachten. Dit is reeds, of wordt, in deze dagen rondgezonden. Wij zullen ook in den loop van den zomer een vervolg op onzen Boek- en Handschriften-Catalogus doen drukken, waarvoor de kopij, immers reeds ten deele, gereed is. Een tijdvak van vijf jaren heeft ons bouwstof te over daarvoor gegeven. Voorts is er besloten, om eene volledige alphabetische lijst van al de Levensberigten optemaken, welke ooit door toedoen der Maatschappij in druk verschenen zijn; een werk waarvan de gestadige aanvraag daarom ons het nut had doen gevoelen; de Secretaris heeft, op verzoek van het Bestuur, zich hiermede belast. Met genoegen ontvingen wij en voldeden aan het verlangen van Dr. A. de Jager, om uit onze laatst verschenen Handelingen te mogen overdrukken de verhandeling van Dr. Bergman, over den apparatus voor het woordenboek der Maatschappij. Ons Rotterdamsch medelid wilde daarmede zijn Taalkundig Archief verrijkenGa naar voetnoot1) in een tijdstip dat veler aandacht zich vestigt op het Woordenboek, door het algemeen Nederlandsch Taalcongres in 't bestaan geroepen, en aan eene Commissie toevertrouwd, die zich te Leiden gevestigd heeft. | |
[pagina 22]
| |
Het was ons een genoegen aan die Commissie ter hulpe voor hare verdere werkzaamheden, op haar verzoek, het gebruik te kunnen verleenen van de door ons bezette leeskamer in dit gebouw. In dit jaar is ook een vroeger gekoesterd plan verwezenlijkt van uitbreiding onzer letterkundige betrekkingen met eenige buitenlandsche inrigtingen en boekerijen in Duitschland, Denemarken, Engeland en zijne Koloniën, en wel door de voorgeslagene en van onze zijde in het werk gestelde ruiling, zoo van onze laatste Werken, als van den Catalogus der Maatschappij tegen de geschriften dier inrigtingen. De verzending, met de noodige brieven daarbij, heeft omstreeks nieuwjaar plaats gehad; wij zien er naar uit of ze vruchten zal opleveren. Wij hebben nu vijf jaren lang onder onze nieuwe wet geleefd; hoofdzakelijk bevonden wij er ons wel bij; het was echter eene proefneming, die ons nu en dan enkele leemten en gebreken deed ontwaren; de beloofde herziening (bl. 24 der Wet) gaf geschikte aanleiding om die leemten aan te vullen, of die gebreken te verbeteren. Zoo straks, zal U ook daarvan een ontwerp worden aangeboden; uw oordeel zal in dezen beslissen. Een- en andermaal hebben wij ons in rapport gesteld met de Hooge Regering. Bij gelegenheid namelijk van de te ontwerpen Geologische Kaart des Vaderlands meenden wij dat ook de afneming onzer kusten, de vroeger en later ontstane, of gestopte mondingen onzer zeegaten enz. daarbij dienden opgenomen te wor- | |
[pagina 23]
| |
den. Bij die gelegenheid rees bij ons de gedachte dat de peilingen, op de kusten te verrigten, geleiden konden tot toelichting hier en daar van 's Lands vroegere geschiedenis. Wij meenden zulks bescheidenlijk aan Z. Exc. den Minister van Binnenl. Zaken te mogen aanbevelen, en deden dit, na ruggespraak met onze Commissie van Geschied- en Oudheidkunde, bij een schrijven van 12 Febr. jl. - Nog eenmaal sloegen wij denzelfden weg in, toen we uit de dagbladen vernomen hadden, dat er in België eene volledige uitgave van J. van Maerlant's werken vervaardigd werd, en dat de Commissie, daartoe in dat land gevormd, bij onzen Minister van Binnenl. Zaken een verzoek had ingediend, om, bij het waarschijnlijk staken van de uitgave van Maerlant's Spieghel Historiael, door het K.N. Instituut bezorgd, het HDS. daarvan ter leen te mogen erlangen. Hier mogt wel ons nationaal gevoel ontwaken: en wij hebben ons schriftelijk tot Z. Exc. gewend, in dato 31 Maart, om, voor en alëer aan een vreemd land zulks in te willigen, liever ons Vaderland, en in het bijzonder onze Maatschappij de verwezenlijking van dit verlangen te vergunnen. Wij hebben niet vernomen of aan onze verzoeken gevolg is gegeven of zou gegeven worden, maar wij blijven er ons intusschen mede vleijen. Een bewijs van belangstelling erlangde onze Maatschappij dit jaar van een der achtbaarste letterkundige genootschappen in Nederland. In de vorige maand Mei beleefde de Haarlemsche Maatschappij van Wetenschappen haar eerste eeuwfeest. Hoe dit gevierd is, | |
[pagina 24]
| |
zullen velen uwer, die daarvan leden zijn, in de bijzonderheden weten. Tot de feestviering werden vertegenwoordigers van verschillende zuster-inrigtingen genoodigd. Onze Voorzitter werd, in deze zijne betrekking, verzocht om aan de Algemeene Vergadering op den 22sten der vorige maand deel te nemen, en hij heeft zich die keuze gereedelijk laten welgevallen, haar beschouwende als eene hulde toegebragt aan de wetenschappen die wij beoefenen, door en van wege een genootschap dat in levensduur 14 jaren op het onze vooruit heeft.
Leiden, Junij 1852. J.T. Bodel Nyenhuis, Secretaris. |
|