| |
| |
| |
I.
Het eerste punt - Verslag der Handd. sedert de laatste Jaarl. Vergad. - geschiedt bij monde van den Secretaris. Het luidt als volgt:
Mijne Heeren, Geachte Medeleden!
Al weder is er een jaar over onze hoofden heengegaan te midden van allerlei beroeringen buiten onze grenspalen. En terwijl wij elders hoorden van oorlogen en geruchten van oorlogen, gingen, in ons Vaderland, de werkzaamheden der wetenschappelijke inrigtingen haren stillen, maar gestadig voorwaarts strevenden gang. Wij althans gevoelen ons door niets verhinderd, zoo het niet ons eigen gebrek aan genoegzamen ijver was dat ons weêrhield. - Onze Vergaderingen werden geregeld gehouden; de zorg van uw Bestuur was vooral merkbaar, daar hetzelve 17 malen bijeen kwam. Hoort wat daarvan tol de tien Maand-Vergaderingen gebragt werd, die wij van Junij tot Mei jl. gehouden hebben. Hoort het, voor zoo verre wij namelijk niet door te groote uitvoerigheid bevreesd zouden wezen uw geduld te misbruiken.
Van het Bestuur zelf vangen wij aan. De door u in Julij des vorigen jaars benoemde nieuwe Bestuurders A. Doyer Tz. en J.H. Scholten werden in de Bestuurs-Vergadering van October plegtig geïnstalleerd. In de Maandel. Vergad. van dien dag werd tot Voorzitter gekozen, eenstemmig en in weêrwil zijner verontschuldigingen, hij die een jaar lang ons reeds had voorgegaan, Prof. Kist, die dus ook heden onze werkzaamheden leidt. Hij heeft reeds in de eerste onzer Winter-Vergaderingen
| |
| |
gewillig eene leesbeurt op zich genomen, ja ook voor de tweede gezorgd, door bouwstof aan te geven. - Wat wij in onze Maandelijksche Vergaderingen hoorden, komt op het volgende neder.
Openbare Vergaderingen werden er niet gehouden.
Wij hadden alleen Vergaderingen onder de leden en bevinden er ons dus verre wel hij: de onderwerpen kunnen, zoo doende, iets dieper ingrijpen in de nasporingen van ieders bijzondere studiën. In Oct. las, als gezegd is, Prof. Kist over John Robinson en de door hem, te Leiden, in den aanvang der 17de eeuw, voor korten tijd gevestigde gemeente van Engelsche Independenten (sedert in zijn N. Archief, Dl. VIII gedrukt). - In Nov. gaf dezelfde eene, onder hem berustende Verhandeling van Ds. H.Q. Janssen van Onze Lieve Vrouwe Polder, eene beschrijving van een fragment van van Maerlants Spiegel Historiael, welke voor onze Werken is afgestaan. Daarop deed de Heer Kist volgen de beschrijving van een necrologium der voormalige Abdij van Oostbroek (mede sedert in 't N. Archief Dl. IX gedrukt), en Dr. Janssen deelde ons mede vijf onuitgegevene brieven van Dr. Johannes Wier, lijfarts der Graven van 's Heerenberg (sedert opgenomen in Nijhoff's Bijdragen). - In Dec. las de Hoogl. van Assen eene beschouwing der verschillende staatsregelingen van 1795 af tot op Koning Lodewijk Napoleon. - In Januarij werd geene Vergadering gehouden. - In Febr. las de Hoogl. Tydeman, over Caspar Sibelius, weleer 30 jaren lang Predikant te Deventer, Lid der Synode van Dordt en der Commissie van revisie des zoo- | |
| |
genoemden Staten-Bijbels: naar vrij uitvoerige eigene biographische aanteekeningen, te Deventer bewaard (sints opgenomen in de Godgeleerde Bijdragen). - In Maart kwam Mr. G. Mees Az. uit Rotterdam tot ons over om te spreken over Bilderdijks denk- en handelwijze in betrekking tot de staatkundige gebeurtenissen van zijnen leeftijd. De Heer Bestuurder Scholten, die de voornaamste aanleiding tot deze voordragt geweest was, verpligtte vele leden nogmaals, door hen die hem bijzonder bevriend waren, na den afloop, met den Spreker, ten zijnen huize te noodigen en het letterkundig-onderhoud aldaar voort te zetten. - Voor April had onze vroegere Voorzitter, de Heer M. Siegenreek, zich nog tot eene leesbeurt verbonden, doch door omstandigheden hierin verhinderd zijnde, verving hem Dr. M. de Vries, sprekende over de oorzaken van het verval en den ondergang der Middeleeuwsche Nederlandsche Letterkunde (beide laatstgemelde Verhandelingen zijn voor onze uit te geven Werken - waarvan straks - ons afgestaan).
In deze Vergaderingen kwamen onderscheidene stukken ter tafel, welke ter beoordeeling aan de twee Commissiën der Maatschappij werden toevertrouwd (van de HH. Leden Abbing, Noordziek, Changuion, Nassau, van Hasselt, en een paar ter tafel gebragt door uwen Voorzitter en uwen Secretaris). Wij verwijzen ten dien aanziene tot de Rapporten der Commissiën (Punt III van den Beschrijvings-Brief), alwaar ge ook over het eenigziens veranderd personeel der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde iets vernemen zult.
| |
| |
Ook de Prijsvragen en hare bekrooning is een deel onzer werkzaamheden. Te bekroonen hadden we echter, tot ons leedwezen, niet: er kwam niets in. Doch de nieuwe Prijsvragen, waarover in de eerste Vergadering van Mei gestemd was, vindt gij, in een dubbeltal, ter uwer keuze, in uwen Brief van Beschrijving voor u (Punt VI.)
Behalve Prijsverhandelingen, hebben wij echter nog andere bouwstof ter uitgave. - Want, alhoewel niemand hier bekroond werd, is het besluit tot uitgave van een stuk van eigene Werken bij ons tot rijpheid gekomen. Onze Voorzitter vooral beijverde zich dit plan te verwezenlijken. De HH. Mees, Kist, van der Chijs, Ds. H.Q. Janssen Dr. L.J.F. Janssen, B.W. Wttewaall, hebben bereids de vrachten van hunnen arbeid in onzen schoot nedergelegd. Het komt er, voor het Bestuur, slechts op aan, die aan de Leden en aan ons letterkundig publiek behoorlijk mede te deelen. Daartoe echter konden wij geenszins op denzelfden voet, bij onze gewone uitgevers voortgaan. Trouwens: de Boekhandelaars S. en J. Luchtmans waren ons ontvallen door het eindigen van hunne handelszaken in dit jaar. Wij zochten en vonden eenen nieuwen uitgever in den Heer E.J. Brill, mede Boekhandelaar hier ter stede. En zoo kunnen wij bereids ter uwer kennis brengen dat de druk van een der gemelde stukken reeds aangevangen is, en een eerste blad hier ter tafel ligt.
Ter herstelling van een punt in onze Wet, waarvan het bezwaar door eene onzer Commissiën was ingezien, strekt een voorstel omtrent art. 84, door een
| |
| |
lid ingeleid. Een ander punt, dat van art. 8 en 10, is een' ander onzer medeleden zoo gewigtig toegeschenen, dat hij daarvan mede een voorstel heeft willen gemaakt zien, hetgeen grootendeels gelijksoortig is met zijn voorstel der vorige Algem. Vergadering. De eene en andere zaak komt, volgens den Beschrijvings-Brief tot u, en wordt straks behandeld (Punt VIII).
Dan veelligt vraagt gij reeds: hoe is het met de zaak van het nieuwe lokaal voor de Maatschappij? En die vraag, gewis uit belangstelling gesproten, vereischt van onzen wege eenige beantwoording. Uw Penningmeester heeft in zijn uitvoerig verslag over die zaak, 't geen gij allen gedrukt onder de oogen gehad hebt (Handd. 1848, bl. 102-105), uwe belangstelling opgewekt. Dan de tijd was ongunstig voor negotiatiën, alle finantieële operatiën werden gedrukt; zoo ook de beurs der Nederlanders, die, hoe gegoed nog, bij onzekere kansen tragelijk zich opent; althans niet in die mate, als in dezen wel vereischt werd. Want: ja, ons verzoek vond hier en daar gehoor: een groot vierde, ja een klein derde schier, der negotiatie was gedekt. Maar op verre na dus niet de gansche hoofdsom. En zoo hebben wij dan van ons plan op de door ons beraamde wijze moeten afzien. Wij betuigen den edelen deelnemers bij dezen onzen dank, en de Commissie is, in Febr. l.l., als zoodanig ontslagen. Doch eene nieuwe is kort daar na gevormd, bestaande uit de HH. A.H. van der Boon Mesch, Bestuurder, en J.G. La Lau, Penningmeester, om een gelijksoortig plan, doch min uitvoerig, te ontwerpen. Zij is uitziende naar eene geschikte
| |
| |
plaats; maar een en ander vooruitzigt dat zich gunstig scheen voor te doen, verdween in rook. Een vast plan heeft ze u dus nog niet aan te bieden.
Na het houden onzer laatste Maandel. Vergadering, erlangden wij nog een paar bewijzen van ingenomenheid met onze inrigting, waartoe een tweetal onzer oudste Leden zich genoopt gevoelden, doch waarvan zelfs de Maandel. Vergadering nog geene kennis draagt. Verneemt dan nu, dat de Heer B. Schreuder, oud-Schoolopziener te Maastricht, ons geschonken heeft een gipsen borstbeeld van den herschepper der Belgische Letterkunde, wijlen J.F. Willems, wiens belangstelling ook voor onze Maatschappij ulieden uit vroegere Handelingen bekend was. - Voorts, dat de eerwaarde J. Teissèdre l'Ange, die, niet minder dan ons zoo even gemeld medelid, onder de naar verdienste rustende Schoolopzieners mag gerekend worden, ons, gister, van uit zijn zomerverblijf te Eemnes heeft toegezonden het in olieverw geschilderd portret van een der vroegste leden der Maatschappij, Professor Jan Jacob Schultens, als die tusschen de jaren 1766 en 1778 een der ijverigste deelnemers in hare vroegste taalkundige werkzaamheden geweest is. Tevens met eene schriftelijke toezegging van des schenkers hand, die ons de gegronde hoop doet koesteren om nog meer van dien aard van den Heer l'Ange in de toekomst te mogen verwachten.
Één bewijs van belangstelling uit den vreemde moet hier nog vermeld worden. Het komt van onze Belgische nageburen die eene en dezelfde taal met ons bezigen, die voor het behoud dier taal met geestdrift strij- | |
| |
den: wel wetende en gevoelende: de tael is gansch het volk. Er zal - gij weet het sints lang, sints den aanvang des jaars, - er zal door die waardige navolgers van Willems een letterkundig Congres in de aanstaande maand Augustus gehouden worden in de hoofdstad van de Provincie Oostvlaanderen. Ook wij ontvingen hiertoe eene uitnoodiging bij verpligtend schrijven. De Maandel. Vergadering heeft deze gelegenheid waargenomen, om de daar vergaderde leden tot deze gemeenschappelijke handhaving van den Nederlandschen let terroem in dezen ten dringendsten aan te sporen: en wij herhalen deze aansporing bij dezen, bereid zijnde om daartoe aan een ieder die daarvoor sympathie gevoelt, eene gedrukte Circulaire der Gentsche broederen ter hand te stellen, als welke uitdrukkelijk ons geschreven hebben dat zij, door ons, deze noodiging rigten aan ieder die met hun gelijke geestdrift koestert voor Nederlandsche taal, letterkunde, geschiedenis, boekhandel en tooneelkunst.
Dusverre de zaken onzer Inrigting.
Met opzigt tot het Personeel moeten wij u herinneren dat twaalf leden ons door den dood ontvallen zijn, en één voor het lidmaatschap heeft vermeend te moeten bedanken. Wij hebben tot vervanging van hunne ledige plaatsen, met uwl. welnemen, in onze bijeenkomst van Mei, uit een gros van 31 Candidaten, bij stemming twaalf inlandsche namen gekozen, welke zoo straks aan ulieder wikkend oordeel zullen worden aanbevolen. Elf uitlandsche Candidaten, op onderscheidene wijzen ons bekend geworden, zijn er bijgevoegd.
| |
| |
(zie alle deze namen op de u alhier ter hand gestelde Lijst). - Drie Stadsleden zijn, ter verrijking onzer Stedelijke Winter-Vergaderingen, door ons in October ll. benoemd geworden, de Heeren F.C.J. van Goens, F.H.G. van Iterson en A. Rutgers van der Loeff.
Nog één verlies hebben wij geleden: het is in hooger kring geweest. Toen door Nederland de mare klonk dat op 17 Maart ll. Z.M. onze geëerde Koning plotseling bezweken was, werd ook ons in hem een onzer twee Eereleden ontrukt. - Een enkel woord, ook hier, ter zijner nagedachtenis. Wèl handhaafde Z.M. vroeger, ten onzen opzigte, zijne ruime milddadigheid, zijne aan elken Nederlander, van den grootsten tot den geringsten toe, zoo bekende voorliefde voor de Schoone Kunsten, toen het hem behaagde, ten jare 1842 voor het Gedenkteeken, ter eere van Nederlands grootsten redenaar, eene kapitale gifte ter onzer beschikking te stellen, ten bedrage van vijf honderd Gulden. Dank ook aan die Vorstelijke mildheid, het gedenkteeken prijkt sints in het midden onzer veste.
Ter voorziening in het, door dit afsterven geleden verlies, is in de Maandelijksche Vergadering van 25 Mei ll. besloten te trachten naar de hernieuwing van den band, die er van den jare 1775 af (met uitzondering van slechts weinige treurige tusschen-inliggende jaren, 1806-1814) bestendig wezen mogt tusschen onze Maatschappij en het Vorstelijk Huis van Oranje. Het Punt V van den Beschrijvings-Brief zal daaraan gewijd zijn.
|
|