Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1848
(1848)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijII.Het tweede punt - Verslag van den Staat der Boeken andere Verzamelingen sedert de laatstgehoudene Algem. Vergad. - wordt, namens de dus ver aangeblevene Bibliotheeks-Commissie, door denzelfden Spreker uitgebragt, en is van dezen inhoud:
Gij hebt zoo even vernomen, M. HH., waarom geen nieuwe Bibliothecaris tot U het woord voert, maar, tegen uwe en mijne verwachting aan, zulks nog ten laste komt van de Bibliotheeks-Commissie; uit wier naam het mij dus verre vergund werd jaarlijks U te onderhouden. Ik had in het vorig jaar zeker verwacht zulks voor het laatst te doen: en gij zoudt, met alle regt, ook gaarn eenen anderen Spreker willen hooren. Doch, hoe het zij: vóór dat er straks aan het XI. Punt van Beschrijving in dezen door U voldaan zal zijn, moet gij | |
[pagina 72]
| |
U alweder met mij te vrede stellen. Gelukkig dat het in weinige volzinnen kan zamengevat worden. De Catalogus is voltooid - aangenaam woord, niet waar? - Hij is daarenboven van een Voorberigt voorzien, waarbij uwe Commissie omtrent hare werkzaamheden in bijzonderheden treedt en daarvan verslag doet. - Dit ons Werk is in twee Deelen vervat, 1250, bladzz. groot, en bereids aan de Stadsleden aangeboden. Met de buitenleden ging zulks, tusschenstijds, bezwaarlijk. Er werd in de Maand. Vergadering bepaald zulks in den Beschrijvings-Brief tot deze Vergadering te doen, en het P.S. aan den voet des briefs heeft U reeds alles ontvouwd, wat wij vermeenden dien-aangaande ter uwe kennisse te moeten brengenGa naar voetnoot(*). Hij is daarenboven, ter tafel. Hebt de goedheid, ons, voor zoo verre zulks nog niet geschiedde, slechts òf heden mondeling, òf later schriftelijk, uw verlangen naar deze boekdeelen te kennen te geven. Wij konden intusschen, om de groote onkosten, die deze druk aan de kas der Maatschappij veroorzaakt had, bij geene mogelijkheid den Catalogus, gelijk bij onze Werken geschiedt, aan de bestaande Leden onzer Inrigting schenken. Doch de boekdeelen liggen, als gezegd, op den bepaalden voet ter uwer beschikking. En de Boekerij zelve is steeds ter uwer inzage, thans nog in de oude | |
[pagina 73]
| |
vertrekken; later, gelijk wij, hopen, in een ruimer, meer geschikt, lokaal.
Intusschen heeft de Commissie alweder nieuw werk gehad. Eene Boekerij vermeerdert dag aan dag. Geen wonder dus dat onze voorraad, in dit jaar, zoo voor als na de voltooiden afdruk, nogmaals toegenomen is. Wat vóór den afdruk tot ons kwam, hebben wij nog, voor zoo ver de bij ons aangenomen schikking zulks gedoogde, in den Catalogus plaats gegeven. Wat later kwam, hopen wij, in vervolg van tijd, bij een nieuw Supplement ter uwer kennisse te brengen; of eigenlijk (want wij mogen niet vooruitloopen), voor onzen opvolger over te laten, om daaromtrent naar bevind van zaken te handelen. Voorloopig zijn wij U eenige mededeeling over onze werkzaamheden schuldig. We hebben schier niets aangekocht, dewijl wij, ons in eenen abnormalen toestand bevindende, geene buitengewone verantwoording op ons wilden laden. Alleen drie buiten-, en even zoo vele inlandsche letterkundige Tijdschriften zijn er vervolgd geworden. De overige belangrijke nieuwe Werken, die ons bekend werden, zijn op eene lijst opgeteekend, om onzen opvolger ter inlichting te kunnen dienen. Slechts op ééne, openlijke veiling, die van onzen waarden Clarisse (Amst., Nov. 1847), kochten wij een tiental taalkundige oudere of nieuwere geschriften. Onze geschenken waren van verschillenden aart. Het waren HDSS. en boeken. De HDSS. bestonden hoofdzakelijk in één pergamenten blad van eenen Latijnschen | |
[pagina 74]
| |
Bijbel der XIVde Eeuw, ons gegeven door den Heer L.J.F. Janssen; en twee pergamenten bladen van een Nederlandsch dichtwerk, door ons medelid Boonzajer, die op het gebied der donationes inter vivos nog gestadig iets van zich bij ons hooren laat. Laatstgenoemde bladen werden in handen gesteld der taalkundige Commissie, die daarover rapport uitbragt. Gij zult het zoo straks vernemen. De boeken, bij ons ontvangen, kwamen in, het zij van vreemden, het zij van leden. Onder de vreemden komen de Genootschappen voor, die hunne Werken of eenige daarvan inzonden: de buitenlandsche, als de Societé royale des Antiquaires du Nord, te Kopenhagen, het Thüringisch Sächsisches Verein te Halle, het Bambergisches Verein voor Frankenland, de Redactie der Westphälische Provinzial-Blätter te Minden. Onder de inlandsche mogen wij het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, de Directeuren van Teijlers Stichting, en de Vereeniging ter bevordering der Oude Nederlandsche Letterkunde, rangschikken. Onder de vreemde personen die ons iets van hunne pen toezonden, noemen wij, van buitenslands, uit Gent, den Heer P. de Decker, uit Batavia den Heer S. van Deventer j.s.z., een der Candidaten van heden; binnenslands, de HH. L.E. Bosch te Utrecht, L. Ali Cohen te Groningen, K.J.R. van Harderwijk te Rotterdam, mede een' uwer tegenwoordige Candidaten; Mr. L. Metman te 's Hage, den Heer Müller te 's Hertogenbosch, Ds. A. Winkler Prins | |
[pagina 75]
| |
te Heerenveen (2), den Heer G.T.N. Suringar te Leeuwarden en Prof. de Vriese, alhier. Onze medeleden waren niet karig in hunne bijdragen. Sommigen gaven groote boekdeelen, anderen kleine brochures; doch de waardij (het is allezins waar) ligt hier niet in de uitgebreidheid. Het zijn voortbrengselen des menschelijken vernufts, die zich niet prosaïsch laten schatten bij letters en bladzijden. - Wij ontvingen het een en ander van buiten de grenzen onzes lands, en dat in weêrwil der Europésche beroeringen; de namen dier buitenlandsche leden waren, de HH. Wackernagel te Bazel, Diefenbach te Offenbach, Bethmann te Hanover, Serrure, Blommaert (2), Baron de St. Génois (2) en Snellaert, allen in Vlaanderen: de laatste zelfs een tiental stukken; de voorlaatste met bijgevoegd verzoek om hem op te geven alles wat ons nog van hem ontbrak, ten einde zulks te kunnen aanvullen. Voorts ons medelid Bleeker te Batavia. Binnen ons Vaderland werden we verblijd door de giften van ruim 50 Leden. Ik zal U met de opsomming der geschriften niet lastig vallen. De namen der gevers waren: Beeloo (2), Beets, L.P.C. van den Bergh, Bergman, Beyerman, Bodel Nyenhuis, J. Bosscha, Bouman, de Breuk (3), Brill (2), Broes, wijlen P. van Limburg Brouwer, Blaupot ten Cate (2), van der Chys, da Costa (3), Delprat (6), Dirks (2), ab Utrecht Dresselhuis (2), Eekhoff, ten Zeldam Ganswijk, Groen van Prinsterer (3), wijlen Iz. van Harderwijk, van Hasselt (2), C.J. van Heusden, A. des Amorie van der Hoeven (2), Huy- | |
[pagina 76]
| |
ser, de Jager (3), Janssen, de Jonge, Juynboll, Kist alleen (3), Kist en Royaards, Lastdrager, Lauts, Nassau, Nyhoff (4), Oudemans (6), Pan, Baron van Aylva Rengers, Sandelin, Scheltema, Schotel, M. Siegenbeek (2), L. Baron Sloet (3), van Someren, Spandaw, Tadama (2), Thorbecke, Vreede, M. de Vries, Westreenen van Tiellandt, de Wind. Doch ook sommige Leden gaven, bovendien, nog geschenken uit hunne Boekerijen of uit hunne dubbelen. Zoodanige waren de HH. L.P.C. v.d. Bergh, de Breuk, de Jager, Janssen, Kist, Sandelin, M. de Vries, benevens de drie leden uwer thans gewezene Bibliotheeks-Commissie. En het is hiermede dat wij ons verslag besluiten. Alleen rest ons nog, de Sphragistische Verzameling der Maatschappij te vermelden, als waarop de nieuwe Wet (art. 114 en 126) schijnt te doelen, en waarvan zij een verslag op den dag van heden schijnt te eischen. De geheele ontwerper en tijdelijke opzigter dier Verzameling, de Heer Janssen, heeft ons in staat gesteld er het volgende van mede te deelen. | |
Sphragistische Verzameling der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde.De afgietsels van oude zegels voorleden jaar te Rijssel aangekocht (zie Handelingen van 1847, bl. 53), waren deels van aanzienlijke personen, deels van steden. De eersten, voor zoo ver zij van stukken met bepaalde dagteekening afkomstig waren, zijn van: | |
[pagina 77]
| |
1) Petrus, provoost der Kerk van Anderlecht, van het jaar 1190. 2) Gerard, Bisschop van Doornik, van het jaar 1191. 3) Gerard, Graaf van Gelder, van het jaar 1227. 4) Floris, broeder van Willem, Roomsch Koning, Graaf van Holland, van het jaar 1248. Nog eens dezelfde, als Voogd (tuteur) van Holland, van het jaar 1256. 5) Gui, Graaf van Vlaanderen, van het jaar 1251. 6) Jan, Bisschop van Luik, zoon van Gui van Vlaanderen, van het jaar 1291. 7) Jan, Hertog van Brabant enz., van het jaar 1298. 8) Gui van Vlaanderen, van het jaar 1307. 9) Arnold, Hertog van Gelder, van het jaar 1448 en 1479. Van onbepaalde dagteekening zijn, afgietsels van: 10) Reinoud, Graaf van Gelder. 11) Willem, Graaf van Gulick. 12) Gerard, Heer van Voorn. 13) Margaretha, dochter van een' Graaf van Gelder. De afgietsels van oude stedelijke zegels zijn, van zegels van: Delft, Dortrecht, Haarlem, Leyden, Middelburg, Rotterdam, Schiedam, Zierikzee. De vermeerderingen die sedert aan de verzameling zijn te beurt gevallen, bestaan 1) in een geschenk van ons medelid Mr. L. Baron Sloet tot Oldhuis, Griffier der Staten van Gelderland, aan wien de verzameling reeds meermalen belangrijke geschenken van zegels, en zelfs van stempels, te danken had. Het laatste geschenk, ons door tusschenkomst van ons medelid Wtte- | |
[pagina 78]
| |
waall overhandigd, bestond in: 15 oude zegels, van de XV tot de XVIII Eeuw, in geel, rood en groen was, waaronder er zich bevinden van de familiën: van der Capellen, Hanssen, van Heeckeren van den Engelenburg, van Kettwich, van Kolck, op ten Noerth, en Wassenaer. 2) In een geschenk van den Heer G. Haasloop Werner te Elburg, bevattende zes nieuwe afdrukken van de volgende stedelijke zegels: 1) Het oudste zegel der stad Hattem. 2) Het hedendaagsche zegel der stad Hattem. 3) Het oudste, groote zegel der stad Elburg. 4) Het secreet-zegel der stad Elburg. 5) Het hedendaagsche zegel der stad Elburg. 6) Het oudste zegel der stad Zwol. 3) In een' afdruk van een' ronden, koperen Zegelstempel, uit de XV of XVI Eeuw, gevonden te Westerblokker (bij het huis den Deijl aldaar) en toebehoorende aan den Heer B. Meissen aldaar. Hij vertoont in het midden een hart, doorboord met twee pijlen, en heeft rondom een zeer duister, nog niet ontcijferd, opschrift.
L.J.F. Janssen. |
|