| |
| |
| |
| |
De Oud-Voorzitter, de Heer M. Siegenbeek, vraagt het woord om den Spreker namens de Vergadering dank te zeggen en hem te verzoeken, zijn opstel door den druk in de Handd. der Maatschappij te doen opnemen.
Men gaat hierna over tot de Punten van Beschrijving (volgens de in art, 62, 63 en 64 der Wet voorgeschrevene orde).
| |
I.
Het eerste punt - Verslag der Handelingen sedert de laatste Jaarl. Vergad. - geschiedt bij monde van den Secretaris. Het luidt als volgt:
Mijne Heeren!
Wederom is een jaar verlopen sints wij U bij elkander zagen. En welk een jaar! Een jaar dat ook voor onze Maatschappij en in onzen kleinen kring, veel nieuws opleverde. Een jaar van proefneming, of ook onze, ten vorigen jare merkelijk veranderde, Grondwet proefhoudend zoude bevonden worden en geschikt voor ons doel, de aankweeking en uitbreiding der Nederlandsche Letterkunde. En dan moeten we verklaren dat er vrij wat tijds verliep eer de machine zoo aan den gang was, dat goede uitwerksels konden aanschouwd worden. Al leven wij toch in eene eeuw van stoom en
| |
| |
spoed, vruchten worden schier nergens gelijktijdig met bloesems gezien: zaaijen en maaijen valt niet in hetzelfde saizoen. Wij willen dus voor het vervolg er den besten uitslag van hopen, en, voor het tegenwoordige, ons bepalen, U van het verrigte en den tegenwoordigen gang der zaken een kort Verslag mede te deelen.
De vorm van ons Maatschappelijk beheer, in een grooter personeel van Bestuurders vervat, heeft bijgedragen om verschillende werkzaamheden onderling meer te bespreken en daardoor meer geregeld en geredelijk af te doen. Uw Secretaris bevindt zich daardoor van veel verantwoordelijkheid ontslagen, maar met meer Vergaderingen, en dus ook met uitvoeriger notulen en schrijfwerk belast. - De Bestuursvergaderingen, zoo gewone als buitengewone, hadden van 18 Junij d. vor. jaars tot den 5 dezer toe, 19 malen plaats. De Maandelijksche, die volgens de wet, van October tot Mei gehouden zijn, waren negen in getal: waarvan de eerste met resumering der zaken van de Alg. Vergad., de tweede, in October, met regeling onzer nieuwe vormen, en de laatste met de voorbereiding der werkzaamheden van den dag van heden gevuld werden, de overige zes telkens door eene meer uitvoerige voordragt gekenmerkt waren: in November namelijk, opende onze nieuwe Voorzitter Kist onze Letterkundige werkzaamheden, door zijne Proeve eener kritiek der Geschiedenis van het beleg en ontzet der Stad Leiden; in Dec. las de Heer van der Chijs over het oude Castrum der Romeinen op onze kusten, Brittenburg geheeten; in Januarij d.j. de Heer Janssen, over de veenbrug, in den jare 1818, nabij het dorp Valthe in Drenthe ontdekt; in
| |
| |
Februarij de Heer Bergman over de Voorstellingen der Ouden van den staat der zielen na den dood, met de vertaling van eenen Latijnschen brief van Bonifacius, den Apostel der Duitschen, daartoe betrekkelijk (Epist. XX. ex edit. Jo de Wal); waarna de Heer H.W. Tydeman voorlas een eerste gedeelte zijner uittreksels voor de Nederlandsche geschiedenis uit drie boekdeelen Engelsche Brieven van R. Winwood en andere Staatslieden dier natie tijdens Koningin Elisabeth en Koning Jacob I; in de maand Maart kwam tot ons uit Amsterdam over, de Stedelijke Archivarius aldaar, P. Scheltema, ter mededeeling zijner Beschouwing van de zoogenaamde ijzeren Kapel aan de Oude Kerk aldaar, haar bouw, oudheid en inhoud; laatstelijk sprak de Heer van Assen in de maand April over de alliteratie in onze moedertaal. Telken reize werd er, na de voordragt des sprekers, volgens art. 58 der Wetten, gelegenheid gegeven tot wisseling van denkbeelden over het gehoorde. Dit ontaardde niet (zoo als den Secretaris wel eens door buitenleden, min of meer spottend, afgevraagd is), in eene recensie des stuks, maar was meermalen dienstbaar aan de toelichting, uitbreiding, vermeerdering van het behandeld onderwerp. Het ontbrak ons echter bij onze Vergaderingen nog te veel aan kleinere mededeelingen, die wij slechts uiterst spaarzaam ontvingen en die ons toch zeer aangenaam zijn en den inzenderen gewis minder moeite kosten dan het uitwerken van uitvoerige stukken.
Wat onze, voor twee jaren uitgeschrevene, Prijsstoffen aangaat, verkregen wij op eene derzelve (een his- | |
| |
torisch overzigt der voormalige Kloosters in Holland en Zeeland) één antwoord; waarover Punt VI van den Beschrijvingsbrief u oproept te handelen. Alleen dient hier vermeld dat onder de 5 beoordeelaars hiertoe benoemd in Junij 1846 (Handd. blz. 65) de Hr. Kist als Voorzitter zich verontschuldigd had en door den Hr. Royaards vervangen was.
Ook de keuze der nieuwe Prijsvragen heeft, volgens de nieuwe Wet, plaats gehad, waardoor namelijk jaarlijks voor ieder der twee hoofdvakken onzer inrigting gezorgd wordt, en waarvan de slotsom U bij Punt VII van den Beschrijvingsbrief onder de oogen komt. Het zijn thans niet meer, bijzondere, daartoe Commissoriaal benoemde, Leden, aan wie de eerste ontwerping der Prijsstoffen is opgelegd, maar het Bestuur, na overleg met de twee, bij ons bestendige, Commissiën, draagt die voor.
Die beide Commissiën vermeldende, zouden we, van zelve, tot hare zamenstelling en hare werkzaamheden overgaan, ware het niet, dat de nieuwe Wet (art. 89) ook dit den Secretaris uit de hand genomen had. Hem was namelijk vroeger opgedragen U iets van het bedrijf der permanent bestaande Commissiën mede te deelen. Zie zulks jaarlijks in de Handd. (sints den jare 1841.) Thans, nu die Commissiën uitgebreid en een Hoofdstuk der nieuwe Wet geworden zijn, is het verslag daarover tot een afzonderlijk punt van Beschrijving gemaakt (No III). De Reglementen van orde der beide Commissiën zijn aan ons, volgens de Wet (a. 85), medegedeeld.
Nieuwe Werken of Geschriften zijn niet door ons in druk gegeven. Wij verlangen steeds bijdragen daar- | |
| |
toe van onze geëerde Medeleden te ontvangen en bij-een te zamelen. Van de laatste Nieuwe Reeks van Werken is het vijfde Deel, reeds maanden geleden, in het vorig najaar, aan de Leden rondgezonden, bevattende de bekroonde Prijsverhandeling van den Heer de Jager over den invloed van Bilderdijks dichtwerken op onze taal, benevens de Middelburgsche fragmenten van den Huon van Bordeaux. Wij voegden bij de overzending van dat deel de nieuwe Wet, en een exemplaar van den door des Heeren Wenckebach's goedheid ons geschonken Gedichten-bundel van A. v.d. Woordt (Handd. 1847. bladz. 54).
Onze Medeleden zijn, in dit jaar, niet dezelfde gebleven. Zij nemen af en wassen aan; het is ook hier, ebbe en vloed. Tot de ebbe behoort, dat er 13 overleden zijn en drie bedankt hebben. Onze toevloed of aanwas werd gevormd door de aanneming van het lidmaatschap, van wege al de in- en uitlandsche uwer Candidaten van de vorige Alg. Vergad. Voorts, door de keuze van drie stedelijke Leden, in dezen winter uitgebragt op de HH. J.H. Stuffken, J.G. de Waldkirch Ziepprecht, en L.H.W. Baron van Aylva Rengers.
Het Bestuur der Maatschappij moet laatstelijk nog iets over zich zelf zeggen. Het heeft zich de vereerende keus laten welgevallen, die uwe Algemeene Vergadering op zijne Leden heeft uitgebragt. In de Vergad. van October werd aan den Heere Kist de belangrijke post van Voorzitter opgedragen. Twee onzer Bestuurders moeten volgens de Wet (art. 24) ons straks verlaten. Hunne na- | |
| |
men, gelijk ook die der Candidaten tot het Bestuur, ziet gij in het XI. Punt van Beschrijving, No 1.
Er is nog overig, en het volgt hier geredelijk, dat er nog een woord in het midden gebragt worde over den post van Bibliothecaris, welke Ambtenaar tevens Lid van het Bestuur is. Ge zult U herinneren dat de Heer Janssen, in het vorig jaar ter Algem. Vergad. benoemd, alstoen niet tegenwoordig was. Er kwam, weinige dagen later, een brief bij ons in, waarbij hij, om voor hem gegronde redenen, zich van deze betrekking verontschuldigde. En, latere pogingen, door den tijdelijken Voorzitter in dezen aangewend, mogten niet beter slagen. Wat nu te doen? De betrekking onvervuld laten tot, heden toe..., dat kon en mogt wel niet, en ware gewis niet in uwen geest gehandeld. Daarbij was de Catalogus der Maatschappij, hoewel nagenoeg, echter niet geheel, voltooid. Er werd dus in de Resumtie-Vergadering een middenweg ingeslagen, ons door den tijdelijken Voorzitter aangewezen. Men zou den Heer Bergman verzoeken, om in de zomerruste van dat jaar den druk van den Catalogus te doen voltooijen; en voorts, daar de nieuwe Wet toch twee raadslieden ter zijde van den Bibliothecaris vaststelde (art. 123), bij de twee overige leden der voormalige Bibliotheeks-Commissie aanzoek doen, om den Heere Bergman tot aan de eerstkomende Algem. Vergad. te willen ondersteunen. Dit werd in de Vergad. van October finaal besloten en aldus, facto, uwe oude Commissie nog een jaar behouden.
Zoo liep de zaak gansch anders uit dan uwe Bibl.-Commissie op het eind van haar vorig Jaarlijksch Ver- | |
| |
slag zich had voorgesteld (Handd. bladz. 62). Maar zij wilde zich niet onttrekken aan het gemeld besluit der Maand. Vergad. en getroostte zich gaarne, nog een jaar hare werkzaamheden voort te zetten. Thans echter zal het XI. Punt van Beschr. N. 2. de zaak finaal veranderen: voor het daarop gestelde dubbeltal had de Heer Bergman herhaaldelijk verzocht niet in aanmerking te komen.
Uw tegenwoordige Spreker ziet zich door dit onderwerp geredelijk gebragt tot het volgende of tweede punt van Beschrijving, waartoe hij, met uw welnemen, thans wenscht over te gaan.
|
|